Zelfstudie opdrachten en vaardigheidsonderwijs Flashcards
Welke drie tonsillen vormen samen het GALT (gut-associeted lymphoid tissue)
GALT:
- tonsilla palatine
- tonsilla pharyngeo (adenoïd)
- tonsilla linguales
Welke chemokine is veel geassocieerd met locatie leukemie en andere tumorcellen
Chemokine: CXCL12 (SDF-1)
Milt:
welke cellen bevinden zich in de witte pulp:
- Follikels
- PALS
Follikels: B-cellen
PALS: T-cellen
Lymfeklier;
welke cellen vinden zich in (buiten - binnen lagen) :
- cortex
- paracortex
- medulla
cortex: B-cellen
paracortex: T-cellen
medulla: plasmacellen
Wat is het drainage gebied van de truncus lymphaticus dexter + waar mond het op uit?
Draineert: rechter arm en rechter gedeelte borst, hals en hoofd
uitmonding: v. subclavia dextra
Wat is het drainage gebied van de ductus thoracicus sinistra + waar mond het op uit?
Draineert: rechter been en linker arm
Uitmonding: v. subclavia sinistra
Wat zijn afbraakproducten van erytocyten en trombocyten
- ferritine
- hemosiderine
- bilirubine
Wat is het effect van CXCL12/SDF-1 binding aan CXCR4?
CXCR4 activatie –> activatie van intergrines op oppervlak cel –> cel beter hechten aan endotheel- en bindweefselcellen
Wat zijn de effecten van CXCR4 antagonist (plerixafor) in combinatie met chemotherapie?
- plerixafor zorgt ervoor dat chemotactisch effect in beenmerg wordt verbroken waardoor leukemiecellen in bloed komen –> gevoeliger voor chemotherapie
- plerixafor zorgt ervoor dat stimulatie overleving en proliferatie weg wordt genomen –> gevoeliger voor chemotherapie
Voor welke twee ziektebeelden wordt plerixafor (CXCR4 antagonist) gebruikt?
- lymfomen
- multipel myeloom
Welk fusiegen komt bij 80% van de kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL) voor?
fusigen: TEL-AML1
Welke symptomen passen bij Acute lymfatische leukemie (ALL)?
- anemie: bleek, vermoeidheid, ect
- leukopenie: infecties, koorts
- thrombopenie: bloedneus, hematomen, perechiën
- granulopenie
- botpijn: niet meer willen staan
- vergrote lever en milt
- lymfeadenopatie
- mediastinale vergroting: dyspnoe en tekenen vena cava superiorsyndroom
- eenzijdige testisvergroting
- focale neurologische verschijnselen
Welke 3 technieken kunnen worden toegepast om de minimale restziekte te dicteren bij acute lymfatische leukemie (ALL)?
- flowcytometrische immunofenotypering
- PCR: fusie-gen transcripten gemeten
- PCR: immunoglobulins en T-cel receptoren
Waar moet je altijd op letten bij de behandeling van acute lymfatische leukemie (ALL)?
ALL komt vooral voor bij kinderen –> nog in ontwikkeling –> specifieke kindergeneeskunde problemen:
- infectieziekten
- groei- en ontwikkeling problemen
- gastro-intestinale klachten
- kinderziekten
- vaccinatie problemen (vaccinatie pas na behandeling gegeven)
- psychologische problemen
- problemen op school
Voordelen van flowcytometrie onderzoek vergeleken met immuunohystochemie bij onderzoek naar lymfomen
- Intensiteit van signaal kan gekwantificeerd worden dat voor stagering van bepaalde lymfomen van belang is
- is gevoeliger: bepaalde expressie wel met flowcytometrie aantonen die niet gezien worden bij immunohistochemie
Voordelen van flowcytometrie onderzoek vergeleken met immuunohystochemie bij onderzoek naar lymfomen
- Intensiteit van signaal kan gekwantificeerd worden dat voor stagering van bepaalde lymfomen van belang is
- is gevoeliger: bepaalde expressie wel met flowcytometrie aantonen die niet gezien worden bij immunohistochemie
Kenmerken van flowcytometrisch onderzoek
- specifieke populaties onderzocht worden
- maakt gebruik van celsuspensies
- maakt gebruik van fysiologische eigenschappen
- meerdere markers in 1 bepaling worden getest
- signaal kan goed gekwantificeerd worden
- geen visuele controle mogelijk
- anti-lichamen aanwezig in celkern kunnen moeilijk gedetecteerd worden
Waarover geven de volgende markers informatie;
- CD15
- CD30
CD15 en CD30 zijn: HODGKING SPECIFIEKE MARKERS
soorten architectuurverstoringen bij lymfomen
- verlies van compartimentalisatie
- uittreden van lymfatische cellen buiten het kapsel
- niet meer de randsinus kunnen herkennen
Wat is het CDR-gedeelte?
CDR = complementarity determining region
= variabele gedeelte van de lichte en zware ketens van een antilichaam, dit gedeelte bindt aan de antigeen
Welke translocaties komen voor bij:
- Folliculair lymfoom
- Mantelcel lymfoom
- Burkitt lymfoom
- T/null anaplastisch lymfoom
- Folliculair lymfoom –> t(14;18)
- Mantelcel lymfoom –> t(11;14)
- Burkitt lymfoom –> t(8;14), t(2;8), t(8;22)
- T/null anaplastisch lymfoom: t(2;5)
Waarover geven de volgende markers informatie:
- CD19
- CD20
- CD79A
- Kappa
- Lambda
CD19, CD20, CD79A, kappa en lambda: B-CEL MARKERS
Waarover geven de volgende markers informatie:
- CD1a
- CD2
- CD3 (meest specifiek)
- CD7
CD1a, CD2, CD3 en CD7: T-CEL MARKERS
Wat zijn klinische prognostische factoren bij lymfomen?
- leeftijd
- WHO preformance status
- serum LDH
- extranodale lokalisatie
- ann arbor classificatie
Welke middelen zijn er en hoe werken ze om stamcellen van beenmerg in bloed te krijgen?
+ hoelang duurt het tot je effect ziet?
- Granulocyte-colony-stimulating facror (G-CSF) –> verbreken interactie stamcellen en stromacellen in beenmerg
- effect na 4-5 dagen
- CXCR-4 antagonist (plerixafor) –> competitie tussen CXCR-4 receptor op stamcel en SDF-1 receptor op stromacellen
- effect na paar uur
Wat betekend: stamcelaferese?
stamelaferese = verzamelen van gemobiliseerde stamcellen uit het bloed
Indicaties voor autologe stamceltransplantatie
- multiple myeloom: standaard bij <70 jr en bij fitte > 70 jr
- agressieve non-hodgkin lymfoom
- testiscarcinoom
- mammacarcinoom
- multipele sclerose
Welke complicaties bij autologe stamceltransplantatie
- DMSO: conserveermiddel van stamcellen, pt op reageren door:
malaise, misselijkheid, temp verhoging, rilling, (ernstige) allergische reactie - diepe pancytopenie (1-3 wk)
- infecties
- mucositis
- alopecia
- misselijkheid, braken, verminderde eetlust
- infertiliteit
- lange termijn: secundaire leukemie/myelodysplasie
Wat is het principe van autologe stamceltransplantatie?
pt krijgt volgorde:
- inductie therapie: kijken tumor reageert op chemo en om tumor zo klein mogelijk te maken
- groeifactoren gegeven en stamcellen geoogst (aferese)
- hoge dosis chemo (+ radiotherapie) gegeven (myeloablatieve conditionering) –> veel schade aan beenmerg waardoor geen herstel bloedcelaanmaak
- stamcellen teruggeven via centraal veneuze catheter
Wat bevat het transplantatie ‘bloed’ bij een allogene stamceltransplantatie?
- bloedvormende stamcellen van donor
- immuuncompetente cellen (T-cellen)
Wat is het effect van immuuncompertente T-cellen toevoegen aan transplantaat bij allogene stamceltransplantatie?
IMMUUNTHERAPIE:
T-cellen herkennen residuale tumorcellen als lichaamsvreemd –> ruimen laatste stukje tumor weefsel op
Welke 2 bijwerkingen kunnen ontstaan bij allogene stamceltransplantatie?
graf-vs-host ziekte (GVHD): immuuncompetente T-cellen herkennen ook gezond weefsel als lichaamsvreemd –> aanvallen –> kapot maken
Host-vs-graft ziekte (HVGD): ontvanger heeft immuuncellen tegen transplantaat van donor –> afstoten
Indicaties voor allogene stamceltransplantatie?
- hematologische maligniteit: acute leukemie
- erfelijke aandoeningen van immuunsysteem
- stamcelziekte
- hemoglobinopathieën
- overig
Functie van HLA-klasse I antigenen (HLA-A, -B en -C)
- op alle kernhoudende cellen en trombocyten
- presentatie: intracellulaire peptide/antigenen
- presentatie aan: CD8+ T-lymfocyten
- lengte: 8-11 peptide
Functie van HLA-klasse II antigenen (HLA-DP, -DQ, -DR)
- speciale antigeen presenterende cellen
- presentatie: extracellulaire antigenen
- presentatie aan: CD4+ T-lymfocyten
- lengte: 9-30 peptide
Wat zijn de verschillen tussen myeloblastief en niet-myelobalastieve conditionering?
myeloblastief:
- hoge dosis chemo +/- totale lichaamsbestraling
- veel bijwerkingen
- beenmergsuppressie en diepe pancytopenie 1-3 wk die dodelijk kan zijn zonder stamceltransplantatie
- anti-ziekte effect: conditionering + graft-vs-host ziekte
Wat zijn de verschillen tussen myeloblastief en niet-myelobalastieve conditionering?
myeloblastief:
- hoge dosis chemo +/- totale lichaamsbestraling
- veel bijwerkingen
- beenmergsuppressie en diepe pancytopenie 1-3 wk die dodelijk kan zijn zonder stamceltransplantatie
- anti-ziekte effect: conditionering + graft-vs-ziekte effect
Niet-myeloblastief:
- lage dosis chemo +/- totale lichaamsbestraling
- weinig bijwerkingen
- nauwelijks beenmergsuppressie en cytopenie die uit zichzelf kan herstellen
- anti-ziekte effect: graft-vs-ziekte effect
Wat is het doel van:
- autologe HSCT
- allogene HSCT
autologe HSCT: herstel van hematopoeise na hoge dosis chemotherapie +/- radiotherapie
allogene HSCT: immuuntherapie
Algemene kenmerken van benigne SPN?
- bevat kalk
- ronde/gladde afgrenzing
- ondervelden long
Algemene kenmerken van maligne SPN?
- bevat geen kalk
- bevat spiculae
- bovenvelden long