x Flashcards
to understand
begrijpen (bechrajpen)
or (nebo)
of
who
wie
what
wat
where
waar
when
wanneer
why
waarom
which
welke
what do you do?
wat doe je?
her name is…
haar naam is…
already (už)
al
to buy
kopen
maybe
misschien (mischýn)
this evening
vanavond
I want to sleep in my own bed
Ik wil in mijn eigen bed slapen
which languages do you speak?
Welke talen (taal) spreek je?
mluvím česky, anglicky, německy
Ik spreek Tsjechisch, Engels, Duits
his
zijn
her
haar
number
nummer
taky
ook
na
op
going to the cinema
naar de film gaan
swimming
zwemmen
football
voetballen
playing tennis
tennissen
reading
lezen
to cook
koken
to travel
reizen (ik reis, zij reist)
what do you do in your free time?
Wat doe je in je vrije tijd?
running
joggen, rennen
listening to music
luisteren naar muziek
girl
meisje
chlapec
jongen
jongens
cold
de koud
from
van
friday at my place
vrijdag bij mij
at 5
om vijf uur
during weekend
in het weekend
shopping
boodschappen doen
after class
na de les
our neighbour
onze buurman
afternoon
middag
in the afternoon
´s middags
in the night
´s Nachts
200
tweehonderd
´s Morgens
´s Avonds
age
leeftijd (léftejd)
tonight
vanavond
every day
iedere dag (ídere)
this afternoon
vanmiddag
a lot
veel
maybe
misschien
often
vaak
usually
meestal
awful/horrible
vreselijk
greetings
Groetjes
never
nooit
book
boek (boeken)
breakfast
ontbijt
what do you eat for breakfast
wat eet je voor ontbijt?
lunch
lunch
dinner
avondeten
niets doen
niksen
orange juice
sinaasappelsap
vegetables
groenten
woman
vrouw (frau)
door
de deur
colour
kleur
to bike
fietsen
big
groot
thousand
duizend
at the market
op de markt
I buy
ik koop
flowers
bloemen
he didn´t give her any flowers
Hij geeft haar geen bloemen
tree
boom ->bomen
curly hair
krullend haar
fat x slim
dik x dun