WW WEDERKERIG (ZICH NOEMEN/WASSEN/DOUCHEN ETC) Flashcards
1
Q
WW: HETEN (zich noemen)
ik heet
jij heet
hij/zij/het heet
wij heten
jullie heten
zij (mv) heten
A
WW: S’APPELER
Je m’appelle
tu t’appelles
il/elle/on s’appelle
WW: HETEN (zich noemen)
ik heet
jij heet
hij/zij/het heet
wij heten
jullie heten
zij (mv) heten
WW: S’APPELER
Je m’appelle
tu t’appelles
il/elle/on s’appelle