WW spaans Flashcards
zijn (essentie)
ser
zijn (omstandigheden)
estar
heten
llamarse
hebben
tener (SCHOEN) go, ie
werken
trabajar
wonen/leven
vivir
doen
hacer
lezen
leer
praten
hablar
leuk vinden
gustar
willen
querer (schoen)
eten
comer
zin hebben in
apetecer
kunnen
poder (SCHOEN) o ue
gaan
IR
afspreken
quedar
geven
dar
zien
ver
passen
caber
weten
saber
weggaan
salir
waard zijn
valer
vallen
caer
brengen
traer
neerzetten, neerleggen
poner
geboren worden
nacer
vertalen
traducir
kennen
conocer
verdienen
merecer
slapen
dormir (SCHOEN) o ue
moeten
tener
verkiezen
preferir (SCHOEN) e ie
spelen
jugar (SCHOEN) u ue
open zijn
abrir
sluiten
cerrar (SCHOEN) e ie
zitten
sentarse
betalen
pagar
zeggen/verwoorden
decir (SCHOEN) go, e i
komen
venir (SCHOEN) go, e ie
vragen
pedir (SCHOEN) e i
douchen
ducharse
aankleden
vestirse
kammen
peinarse
liggen/ in bed gaan
acostarse (SCHOEN)
vallen
caer
brengen van andere locatie
traer
volgen, achternagaan
seguir
corrigeren
corregir
kiezen
elegir
serveren
servir
teruggaan/omkeren
volver
schrijven
escribir
neerzetten
poner
stukgaan
romper
sterven
morir
oplossen
resuetto
oir
horen
opmaken
maquillarse
scheren
afeitarse
gaan
IR
nemen
tomar