WEEK 1 Flashcards
goeie morgen
Buenos dias
Buenas tardes
goede middag
buenas noches
goeie avond
de pen
el bolígrafo
het potlood
el lápiz
het boek
el libro
de muis (computer)
el ratón
de stoel
la silla
de agenda
la agenda
rugzak
la mochila
het schoolbord
la pizarra
De beamer
el proyector
de fles
la botella
week
semana
huis
casa
jacht
caza
pint, bier
cerveza
hallo
hola
water
agua
hoe heet je
Cómo te llamas?
hoe spel je jouw naam?
¿Cómo deletreas tu nombre?
hoe spel je je achternaam
¿Cómo deletreas tu apellido?
spreken
hablar
tellen
contar
kijken (foto)
mirar
kijken (video)
ver
luisteren
escuchar
voltooien
completar
schrijven
escribir
lezen
leer
opsteken (hand)
levantar
iets vragen
preguntar
antwoorden
responder
een markeerstift
un marcador
een schaar
unas tijeras
een kaft, folder
una carpeta
een paperclip
un clip
een notitieboekje
un cuadermo
een gom
una goma
een notitie blad/ een blad
una hoja
een woordenboek
un diccionarIO
de juffrouw
la profesora (inglesa)
de meester
el profesor (inglés)
tandarts
el/la dentista
sporter
el/la deportista
student
la/el estudiante
zanger
el/la cantantE
politie
el/la policia
soldaat
el/la soldado
de actrice
la actriz
de acteur
el actor
de computer
el ordenador
het notitieboek
el cuaderno
de pennenzak
el eStuchE
het klad papier
le hoja de papel
de tafel
la mesa
het boek
el libro
de prullenbak
la papelera
de stoel
la silla
de projector
el proyector
de tablet
la tableta
de rugzak
la mochila
het schoolbord
la pizarra
het venster
la ventana
de deur
la puerta
de bladzijde
la página
de activiteit
la actividad
