ww latijn Flashcards
1
Q
apparēre
A
appareo
blijken
verschijnen
2
Q
dormire
A
dormio
slapen
3
Q
cogitare
A
cogoto
nadenken
4
Q
dare
A
do
geven
5
Q
narrare
A
narro
vertellen
6
Q
rogare
A
rogo
vragen
7
Q
spectare
A
specto
bekijken
op het oog hebben
8
Q
stare
A
sto
staan
blijven staan
9
Q
gaudēre
A
gaudeo
blij zijn
10
Q
habēre
A
habeo
hebben
houden
beschouwen als
11
Q
sedēre
A
sedeo
zitten
12
Q
venire
A
venio
komen
13
Q
esse
A
sum
zijn
bestaan
14
Q
clamare
A
clamo
roepen
15
Q
properare
A
propero
zich haasten
16
Q
respondēre
A
respondeo
antwoorden
17
Q
vidēre
A
video
zien
18
Q
aperire
A
aperio
openen
onthullen
19
Q
invenire
A
invenio
vinden
ontdekken
20
Q
appellare
A
appello
aanspreken
noemen
21
Q
interrogare
A
interrogo
vragen
ondervragen
22
Q
ornare
A
orno
versieren
in orde brengen
23
Q
intrare
A
intro
binnengaan
24
Q
debēre
A
debeo
moeten
verschuldigt zijn
25
Q
amare
A
amo
beminnen
houden van
26
Q
monēre
A
moneo
waarschuwen
27
Q
ridēre
A
rideo
lachen
uitlachen