moeilijke woorden lat Flashcards
0
Q
habitare
A
habito
(habitavi, habitatum)
wonen
1
Q
fructus
A
fructus
M.
vrucht
2
Q
servare
A
servo
(servavi, servatum)
redden, bewaren
3
Q
iacēre
A
iaceo
liggen
4
Q
dicêre
A
dico
zeggen, spreken
5
Q
ducêre
A
duco
leiden
6
Q
vincêre
A
vinco
overwinnen, overtreffen
7
Q
vincire
A
vincio
binden, boeien
8
Q
iacêre
A
iacio
werpen
9
Q
ferre
A
fero
tuli, latum
dragen, brengen, meenemen
10
Q
fiêri
A
fio
factus sum
worden, gebeuren, gemaakt worden
11
Q
tandem
A
bijwoord
eindelijk, uiteindelijk
12
Q
afferre
A
affero
brengen naar
13
Q
auferre
A
aufero
wegnemen
14
Q
summus
A
summa, summum
hoogste, het hoogste van