Words 201-250 Flashcards
1
Q
world (n)
A
de wereld
2
Q
question (n)
A
de vraag
3
Q
to happen (v)
A
gebeuren
4
Q
new (adj)
A
nieuw
5
Q
tomorrow, morning (n)
A
de morgen
6
Q
to ask (v)
A
vragen
7
Q
last, latest, lately (adj, adv)
A
laatst
8
Q
to seem, to resemble
A
lijken
9
Q
today (adv)
A
vandaag
10
Q
because
A
want
11
Q
self (prn)
A
zelf
12
Q
best (adj)
A
best
13
Q
away (as in gone away)
A
heen
14
Q
girl (n)
A
het meisje
15
Q
to know (v) (to be acquainted or familiar)
A
kennen
16
Q
even (adv)
A
zelfs
17
Q
calm (adj), quietly (adv)
A
rustig
18
Q
any, solely, single (adv, adj, prn)
A
enig
19
Q
at home (adv)
A
thuis
20
Q
outside (adv, prp)
A
buiten
21
Q
small, little (adj)
A
klein
22
Q
faith, belief (n)
A
het geloof
23
Q
first, primary (adj, adv)
A
eerst
24
Q
together (adv)
A
samen
25
to get, fetch (v)
halen
26
own (adj)
eigen
27
them (prn)
hen
28
to hope
hopen
29
son (n)
de zoon
30
open, overt, overtly (adj, adv)
open
31
problem (n)
het probleem
32
each, every (adj, adv, prn)
elk
33
ago, past (adv, adj)
geleden
34
order, discipline (n)
de orde
35
almost (adv)
bijna
36
side, lace (n)
de kant
37
to understand (v)
begrijpen
38
equal, similar (adj)
gelijk
39
police (n)
de politie
40
sometimes (adv)
soms
41
really, actually (adv, adj)
eigenlijk
42
head, principal (n)
het hoofd
43
tonight (adv)
vanavond
44
like, as if (con, adv)
alsof
45
to put, to place (v)
zetten
46
to feel (v)
voelen
47
exactly, precise, exact (adj, adv)
precies
48
hot, warm (adj)
heet
49
to try, to attempt (v)
proberen
