Words 1 Flashcards
nice, pleasant
aangenaam
to point at
aanwijzen
eight
acht
other
ander(e)
to answer
beantwoorden
good
best
to check
controleren
there
daar
that
dat
deep
diep
the dip
de dip
he
hij
how
hoe
how much
hoeveel
hi
hoi
the chapter
het hoofdstuk
the house
het huis
the rent
de huur
yes
ja
the year
het jaar
the boy
de jongen
the teacher
de docent
to do
doen
three
drie
double
dubbel
one
een
a bit
een beetje
and
en
to go
gaan
to play hangman
galgje spelen
no
geen
the number
het getal
to give
geven
nice, cozy, pleasant
gezellig
good
goed
the group
de groep
to have
hebben
very
heel
it/the
het
the map
de kaart
to look
kijken
to knock
kloppen
to come
komen
the buy
de koop
the head
de kop
to get/ to receive
krijgen
to be able, can
kunnen
the country
het land
the letter
de letter
nice, fun
leuk
to read
lezen
the line
de lijn
to walk
lopen
to listen
luisteren
the moon
de maan
but
maar
to make, to do
maken
the man
de man
the girl
het meisje
with
met
to be named, to be called
heten
me
mij
also, too
ook
the paper
het papier
the pen
de pen
the place
de plaats
Poland
polen
to talk
praten
fine
prima
to guess
raden
around
rond
together
samen
to write
schrijven
bad
slecht
spain
spanje
to spell
spellen
to speak
spreken
the street
de straat
the student
de student
to study
studeren
the language
de taal
to draw
tekenen
the (female) friend
de vriendin
where
waar
true
waar
what/ which
welk(e)
to work
werken
who
wie
we
wij
to live
wonen
the word
de woord
they
ze
to say
zeggen
to see
zien
she/ they
zij
to be/ his
zijn
so
zo
to search
zoeken
the south
het zuiden
tired
moe
to have to
moeten
to be allowed to, may
mogen
at
naar
nine
negen
not
niet
new
nieuw
now
nu
zero
nul
the exercise
de oefening
the text
de tekst
phone number
telefoonnummer
ten
tien
two
twee
you (formal)
u
from
uit
excellent
uitstekend
of/ from
vandaan
much, many
veel
the skin
het vel
to tell
vertellen
four
vier
five
vijf
the question
de vraag
to ask
vragen
the (male) friend
de vriendin
