Wordlist 3+4 Flashcards
1
Q
Adventure / adventurous
A
Avontuur / avontuurlijk
2
Q
Friend/ friendly
A
Vriend/ vriendelijk
3
Q
Memory/ memorable
A
Herinnering/ gedenkwaardig
4
Q
Mystery / mysterious
A
Mysterie / mysterieus
5
Q
Risk / risky
A
Risico/ riskant
6
Q
Crowd/ crowded / to crowd
A
Een menigte / vol met mensen / dringen
7
Q
Thrill / thrilled / thrilling
A
Sensatie/ opgewonden/ spannend
8
Q
Doubt / doubtful
A
Twijfel / twijfelachtig
9
Q
Success/ successful
A
Succes / succesvol
10
Q
Remark / remarkable
A
Opmerking/ opmerkelijk
11
Q
Access/ accessible
A
Toegang / toegankelijk
12
Q
Artistic
A
Artistiek
13
Q
Cautious
A
Voorzichtig
14
Q
Colourful / colourless
A
Kleurrijk / kleurloos
15
Q
Educational
A
Leerzaam
16
Q
Considerable
A
Aanzienlijk
17
Q
Anxious
A
Bang
18
Q
Sympathetic
A
Sympathiek
19
Q
Emotional
A
Emotioneel
20
Q
Energetic
A
Energiek
21
Q
Massive
A
Gigantisch
22
Q
Predictable
A
Voorspelbaar
23
Q
Reasonable
A
Redelijk
24
Q
Responsible
A
Verantwoordelijk
25
Respondent
Gedaagde / verdediger
26
Stormy
Stormachtig
27
Thoughtful
Aandachtig
28
Thoughtless
Gedachteloos
29
Wealthy
Rijk
30
Crowded
Vol
31
Uncomfortable
Niet comfortabel
32
Thoughtful
Attent
33
Unforgettable
Onvergetelijk
34
Optimistic
Optimistisch
35
Shallow water
Ondiep water
36
A jelly fish
Een kwal
37
The sting
De steek
38
Agony
Doodsangst
39
Snake
Slang
40
No cure
Geen genezing
41
Deserted
Verlaten
42
Giant bear
Gigantische beer
43
Rearing up
Opvoeden
44
I scrambled up
Ik krabbelde omhoog
45
By pure chance
Op goed geluk
46
On the trail
Op het pad
47
We made a dash
We trokken een sprintje
48
Scraping at the door
Aan de deur krabben
49
We cowered at the door
We doken ineen voor de deur
50
Shelter
Schuilplaats
51
An epic trip
Een epische reis
52
What had I let myself in for?
Waar had ik mezelf voor ingelaten?
53
Scenery
Landschap
54
Counter
Tegen (verb) teller (noun)
55
I groaned
Ik kreunde
56
Altitudes
Hoogten
57
Rarely
Zelden
58
A valley
Een vallei
59
Bushes
Struiken
60
Cloudy
Bewolkt
61
The lodges
De vakantie woningen
62
Available
Beschikbaar
63
Lentil soup
Linzensoep
64
Each day required
Elke dag vereist
65
At least
Minstens
66
Solitary walking
Afgezonderd wandelen
67
Longing for a conversation
Verlangen naar een gesprek
68
Appreciate
Waarderen
69
Cope
Het hoofd bieden
70
Daily routine
Dagelijkse routine
71
Drag
Mee(slepen) , sleuren
72
Dump
Dumpen
73
Fed up
Het beu zijn
74
Forthcoming
Aanstaande
75
Homeward
Huiswaarts
76
Outward
Uitgaand
77
Overland
Te land
78
Party to the small hours
Feesten tot in de kleine uurtjes
79
Round trip
Rondreis
80
Teamwork
Teamwerk
81
Thrill
Sensatie
82
Tough
Moeilijk
83
Airy
Luchtig
84
Attractive
Aantrekkelijk
85
Balanced
Harmonisch
86
Cheerful
Vrolijk
87
Convenience food
Gemaksvoedsel
88
Edible
Eetbaar
89
To elaborate/ elaborate
Uitwerken / uitgebreid
90
Elegant
Elegant
91
Exceptional
Buitengewoon
92
Exclusive
Exclusief
93
Filling
Vulling
94
Genetically modified
Genetisch gemanipuleerd
95
Heavy meal
Zware maaltijd
96
Informative
Informatief
97
Isolated
Geïsoleerd
98
Light meal
Lichte maaltijd
99
Nutrition
Voeding
100
Organic
Biologisch
101
Protein
Eiwit
102
Rushed
Overhaast
103
Satisfactory
Bevredigend/ voldoende
104
Satisfying
Tevreden stellen (ervan genoten)
105
Shortage
Tekort
106
Source
Bron
107
Stem cell
Stamcel
108
Supply
Levering
109
Welcoming
Gastvrije
110
Well- balanced
Evenwichtig
