Woorenlijst Caesar Deel 2 Flashcards
1
Q
Alius
A
Alia, aliud: de andere
2
Q
Immanis
A
Immanis, immane: onmetelijk, reusachtig
3
Q
Magnitudo
A
Magnitudinis: Grootte, omvang
4
Q
Habere
A
Habeo, habui, habitum: hebben beschouwen als, hebben, houden
5
Q
Qui, quae, quod
A
Betr.vnw: die, dat
6
Q
Membrum
A
Membri, (lichaams)deel, ledematen, lid
7
Q
Vivus
A
Viva,vivum: levend
8
Q
Homo
A
Hominis: mens, man
9
Q
Complere
A
Compleo, complevi, completum: vullen, vervullen
10
Q
Circumvenire
A
Circumvenio, circumveni, circumventum, omsingelen
11
Q
Flamma
A
Flammae: vlam
12
Q
Supplicium
A
Supplicium: smeekbede, doodstraf, terechtstelling
13
Q
Is, ea , id
A
Aanw/pers vnw: die, dat, hij, zij, het
14
Q
In+abl
A
In op
15
Q
Aut
A
Voegw: of