Woordpost 2 Flashcards

1
Q

Weerleggen

A

Bewijzen dat iets niet klopt/ontkrachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Decimeren

A

Sterk verminderen/uitdunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Overmatig

A

Te veel/meer dan gewoonlijk en meer dan goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Escaleren

A

Erger worden/heviger worden. (De-escaleren is tegenovergestelde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hemelsbreed

A

Met een afstand in rechte lijn tussen 2 punten gemeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afrastering

A

Afscheiding van een terrein met behulp van een hek, schutting etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Emancipatie

A

het streven naar en ontwikkeling van gelijke rechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cursief

A

schuin gedrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symptoom

A

ziekte kenmerk en iets waaraan men een enigszins verborgen iets herkent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interpreteren

A

een uitleg geven aan iets wat je hebt gelezen, gehoord, of hebt ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Controversieel

A

Waarover grote meningsverschillen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chronologisch

A

In volgorde van tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

juridisch

A

Wat verband houdt met het recht, ook wel “Rechtskundig”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Populatie

A

De hoeveelheid mensen of dieren die in een bepaald gebied wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geavanceerd

A

Volgens de nieuwste mogelijkheden of inzichten gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

optimistisch

A

Geneigd om alles positief te bekijken/positief ingesteld.

17
Q

Duurzaam

A

Lang mee gaand en niet te belastend voor het milieu.

18
Q

pessimistisch

A

Geneigd om alles negatief te bekijken.

19
Q

Solidariteit

A

Saamhorigheid/het gevoel van een zijn met elkaar.

20
Q

effectief

A

Met de bedoelde, gunstige uitwerking.

21
Q

evaluatie

A

nabespreking

22
Q

Ludiek

A

Bijzonder en leuk/apart op een leuke manier.

23
Q

in het geding zijn

A

Ter discussie zijn.

24
Q

intimidatie

A

Bangmakerij/het aanjagen van angst.

25
Q

Verifiëren

A

controleren of iets echt waar is.