Woord post Flashcards

1
Q

Betogen

A

Iets proberen te bewijzen of uitleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stroomafwaarts

A

Met de stroom mee, in de richting van de zee of het meer waar de rivier uitmondt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De balans

A

Evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De sectie

A

Een afdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gering

A

Weinig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De redactie

A

Groepje personen die de inhoud van een blad, artikel, boek of uitzending samenstelt en daar ook een goede vorm aan geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het dieet

A

Regels voor wat je wel en niet mag eten en drinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De autobiografie

A

Het levensverhaal van degene die het geschreven heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Weerspreken

A

Zeggen dat iets niet waar of juist is (tegenspreken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Respectievelijk

A

In de volgorde die genoemd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Juridisch

A

Rechtskundig/dat wat te maken heeft met het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Enigszins

A

Een beetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lucratief

A

Winstgevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Autoriteit

A

Een iemand die iets over anderen mensen te zeggen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De factor

A

Een meebepalend element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

P

A

P

17
Q

Veronderstellen

A

Denken dat iets zo is

18
Q

De begroting

A

Een overzicht van de verwachte ontvangsten en uitgaven voor een bepaalde periode

19
Q

met elkaar gemeen hebben

A

Iets met iemand anders gemeenschappelijk hebben

20
Q

negeren

A

Geen aandacht aan iets of iemand schenken

21
Q

tot uiting komen

A

Tot uitdrukking komen

22
Q

vermijden

A

Uit de weg gaan, zorgen dat iets niet gebeurd

23
Q

Bevorderen

A

Iets beter laten verlopen

24
Q

de overlevering

A

Verhaal dat steeds weer doorverteld wordt, een bepaalde gewoonte die wordt doorgegeven van generatie op generatie

25
Q

Zich onthouden van

A

Iets bewust niet doen