Woordjes semester 1 Flashcards
1
Q
1.Beschuldiging, aanklacht
2.Beschuldigde
3.Beschuldigen
A
- Une accusation
- Un accusé
- Accuser
2
Q
Een (rechts)zaak
A
Une affaire
3
Q
1.Aanvallen, aanranden
2.Aanvaller, agressor
3.Aanval, agressie
A
1.Agresser
- Un agresseur
- Une agression
4
Q
Een alibi
A
Un alibi
5
Q
Een (geld)boete
A
Une amende
6
Q
Beroep
A
Un appel
7
Q
Wapen
A
Une arme
8
Q
Aanhouding, arrestatie
Een arrest
Aanhouden, arresteren
A
Une arrestation
Un arrêt
Arrêter
9
Q
Assesor, bijzitter
A
Un assesseur
10
Q
Een moordenaar
Een moord
Vermoorden
A
Un assasin
Un assassinat
Assassiner
11
Q
Een aanval
Aanvallen
A
Une attaque
Attaquer
12
Q
Een inbreuk, schending
A
Une atteinte
13
Q
Een dader
A
Un auteur
14
Q
Een waarschuwing
A
Un avertissement
15
Q
Een bekentenis
Bekennen
A
Un aveu
Avouer
16
Q
Een adovocaat
A
Un avocat
17
Q
Een overval
Overvallen
Een overvaller
A
Un braquage
Braquer
Un braqueur
18
Q
Een buit
A
Un butin
19
Q
Een vechtpartij
A
Une bagarre
20
Q
Een daling
A
Une baisse
Une dimunution
21
Q
Een inbraak
Inbreken
Een inbreker
A
Un cambriolage
Cambrioler
Un cambrioleur
22
Q
Gevangenis-
A
Carcéral, -e (adj)
23
Q
Strafregister
A
Un casier
24
Q
Cassatie
A
Une cassation
25
Breken
Casser
26
Kamer
Une chambre
27
Stelen (informeel)
Chiper
28
Omstandigheid
Une circonstance
29
Een burger
Un citoyen
30
Plegen, begaan
Commettre
31
Een commissariaat
Un commissariat
32
- Verschijnen
- Een verschijning
- Comparaître
- Une comparution
33
Medeplichtige (2x)
- Un comparse
- Un complice
34
Bevoegd (adj.)
Compétent, -e (adj.)
35
- Een veroordeling
- Een veroordeelde
- Veroordelen
- Une condamnation
- Un condamné
- Condamner
36
Conform (adj.)
Conforme (adj.)
37
De grondwet
La Constitution
38
Betwisten
Contester
39
Een overtreding
Une contravention
40
Een bekeuring
Une contravention
41
Een wanbedrijf omzetten in een overtreding
Contraventionnaliser
42
Een overtreder
Une contrevenant
43
Een controle
Un contrôle
44
Oproepen
Convoquer
45
Correctionnaliseren
Correctionnaliser
46
- Omkopen
- Corrupt (adj.)
- Omkoper
- Corruptie, omkoping
- Corrumpre
- Corrompu, -e
- Un corrupteur
- Une corruption
47
Een slag, steek
Un coup
48
Schuldig
Coupable (adj)
49
(Gerechts) hof
Une cour
50
Een misdaad, misdrijf
Un crime
51
Een wanbedrijf omzetten in een misdaad
Criminaliser
52
De criminaliteit
La criminalité
53
Een misdadiger
Un criminel
54
Crimineel
Criminel, -le (adj)
55
De criminologie
Een criminoloog
La criminologie
Un/une criminologue
56
Een schuld
Une culpabilité
57
Een schadeloosstelling
Schadeloosstellen
Un dédommagement
Dédommager
58
Verdedigen
Een verdediging
Défendre
une défense
59
Overdragen
Déférer
60
Strafbaar (adj.)
Délictueux, -euse
61
De delinquentie
De delinquent
Delinquent (adj.)
La délinquance
Un délinquant
Délinquant, -e (adj.)
62
Een delict, misdrijf
Un délit
63
Stelen
Dérober
64
Dalen, afdalen
Een inval
Descendre
Une descente
65
Een hechtenis, opsluiting
Une détention
66
Een bezit
Une détention
67
Een schade
Un dommage
68
Een woonplaats
Un domicile
69
Een recht
Un droit
70
Drugs
La drogue(s)
Le narcotrafic
Les stupéfiants
71
Een afdruk
Une empreinte
72
Een gevangenisstraf
Un emprisonnement
73
Wurgen
etrangler
74
Oplsuiten, gevangen zetten
Emprisonner
Incarcérer
75
Opsluiten
Enfermer
76
Schenden, overtreden
Enfreindre
77
Een ontvoering
Ontvoeren
Un enlèvement
Enlever
78
Onderzoeken
Een onderzoeker
- Enquêter
- Un enquêteur
79
Rechtvaardig (adj.)
Équitable (adj.)
80
Een oplichter
Oplichten
Een oplichting
Un escroc
Escroquer
Une escroquerie
81
Een instelling
Un établissement
82
Een excès, buitensporigheid
Un excès
83
Een feit
Un fait
84
Het schaduwen
Schaduwen
Une filature
Filer
85
Een fouillering
Fouilleren
Une fouille
Fouiller
86
- Een fraude
- Frauderen
- Een fraudeur
- Frauduleus (adj.)
- Une fraude
- Frauder
- Un fraudeur
- Frauduleux, -euse
87
Slagen
Frapper
88
Het pesten, pesterij
Pesten
Un harcèlement
Harceler
89
Een hold-up
Un hold-up
90
Een doding
Un homicide
91
Identificeren
Identifier
92
Onpartijdig
Impartial, -e
93
- Een opsluiting
- Opsluiten
Une incarcération
Incarcérer
94
Een brandstichter
Un incendiare
95
Een brand
Un incendie
96
Brandstichten
Incendier
97
Een aanwijzing, spoor
Un indice
98
Een opsporingsonderzoek
Une information
99
Een overtreding, misdrijf
Une infraction/ un méfait
100
Onschuld
Onschuldig (adj)
Une innocence
Innocent, -e (adj)
101
Een gerechterlijk onderzoek
Une instruction
102
Een aanhouding
Aanhouden, oppakken
Une interpellation
Interpeller
103
Een ondervraging
Ondervragen
Un interrogatoire
Interroger
104
In verdenking stellen
Inculper de
105
Gerechtelijk, recht-
Judiciaire (adj.)
106
Een rechter
Un juge
107
Een vonnis
Un jugement
108
Berechten
Juger
109
Een jurylid
Un juré
110
Een rechtbank, rechtsgebied, rechtspraak
Une juridiction
111
Juridisch, recht- (adj.)
Juridique (adj.)
112
Een jury
Un jury
113
Een recht, gerecht
Une justice
114
Rechtsonderhorige
Un justiciable
115
Ontvoeren
Een ontvoerder
Een ontvoering
Kidnapper
un kidnappeur
un kidnapping
116
Wettelijk (adj.)
Légal, -e
117
Een invrijheidsstelling
Vrijheid
Une libération
Une liberté
118
Een plaats
Un lieu
119
Een geschil
Un litige
120
Een wet
Une loi
121
Bestrijden
Lutter
122
Een magistraat
Een magistratuur
Un magistrat
Une magistrature
123
Een misdadiger
Un malfaiteur
124
Een opdracht, bevel
Un mandat
125
Een bemiddelaar
Bemiddelen
Un médiateur
Médier
126
Een overtreding, misdrijf
Un méfair
127
Een maatregel
Une messure
128
Een doodslag
Un meurtre
129
Een minderjarige
Un mineur
130
Een ministerie
Un ministère
131
Een drijfveer, reden
Un mobile
132
Ontkennen
Nier
133
Een buitenvervolgingstelling
Un non-lieu
134
Orde
Un ordre
135
Een gijzelaar
Un otage
136
Een parket
Un parquet
137
Een partij
Une partie
138
Een straf
Une peine
139
Strafrechterlijk (adj.)
Pénal, -e
140
Plegen, begaan
Perpétrer
141
Neersteken
Een mes
Poignarder
Un poignard
142
Een huiszoeking
Une perquisition
143
Stelen
Piquer (fam.)
144
- Een politie
- Een politieagent(e)
- Politie- (adj.)
- Une police
- Un/une policier, ière
- Policier, -ière (adj.)
145
Een robotfoto
Un portrait-robot
146
- Een achtervolging, vervolging
- Achtervolgen, vervolgen
- Une poursuite
- Poursuivre
147
Een voorziening
In cassatie gaan
Un pourvoi
Pourvoir, se
148
Voorbedachten rade
Une préméditation
149
Een voorzitter
Un président
150
Een vermoeden
Vermoedelijk
Une présomption
Présumé, -ée
151
Een bewijs
Une preuve
152
Voorkomen
Preventie
Prévenir
une prévention
153
Een beklaagde
Un prévenu
154
Een principe
Un principe
155
Een gevangenis
Une prison
156
Een procedure
Une procédure
157
Een proces, rechtszaak
Un procès
158
Een proces-verbaal
Un procès-verbal
159
Een procureur
Un procureur
160
Uitspreken
Prononcer
161
Bewijzen
Prouver
162
Publiek, openbaar
Public, -ique (adj.)
163
Strafbaar
Punissable
164
Een pyromaan, brandstichter
Un pyromane
165
Losgeld
Une rançon
166
Een ontvoering
Ontvoeren
Een ontvoerder
Un rapt
Ravir
un ravisseur
167
Een heling
Helen
Een heler
Un recel
Receler
un receleur
168
Een recidive
Recidiveren
Een recidivist
Un récidive
Récidiver
Un récidiviste
169
Een opsluiting
un réclusion
170
Een regel
Une règle
171
Eisen, vorderen
Requérir
172
Een aanleg
un ressort
173
Een rechtsgebied
Un ressort
174
Een inbeslagname
Beslag leggen op
Une saisie
Saisir
175
Een sanctie, straf
Straffen
Une sanction
Sanctionner
176
Beslechten
Statuer
177
Toezicht
Een bewaker
Bewaken
Une surveillance
Un suirveillant
Surveiller
178
Een verdachte
Verdenken
Un suspect
Suspecter
179
Lawaai
Un tapage
180
Schade, benadeling
Un tort
181
Een aanwijzing, spoor
Une trace
182
Handel (drugs)
Un trafic
183
Een drugshandelaar
Un trafiquant
184
Handel (mensen)
Une traite
185
Beslissen
Trancher
186
Overtreden
Een overtreding
Transgresser
Une transgression
187
Arbeid, werk
Un travail
188
Een rechtbank
Un tribunal
189
Doden
Tuer
190
Een fout
Un vice
191
Een slachtoffer
Une victime
192
Een verkrachting
Een verkrachter
Un viol
Un violeur
193
Een schender
Een schending
Un violateur
Une violation
194
Geweld
Gewelddadig
Une violene
Violent, -e
195
Verkrachten, schenden
Violer
196
Een diefstal
Stelen
Een dief
Un vol
Voler
Un voleur
