woordjes h2 - h8 Flashcards

1
Q

deus

A

god

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

est

A

is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

esse

A

zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

olympus

A

de olympus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

habitat

A

woont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

habitare

A

wonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rex, reges

A

koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

et

A

en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sunt

A

zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

frater, fratres

A

broer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

non

A

niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

semper

A

altijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

saepe

A

vaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ibi

A

daar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tartarus

A

de tartarus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vivit

A

hij/ zij leeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vivere

A

leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

terra

A

aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

locus

A

plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

obscurus

A

donker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

nox, noctes

A

nacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

umbra

A

schim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

huc

A

hierheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

veniunt

A

zij komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
venire
komen
26
hic
hier
27
dea
godin
28
soror, sorores
zuster
29
uxor, uxores
vrouw, echtgenote
30
quoque
ook
31
mater, matres
moeder
32
pater, patres
vader
33
filia
dochter
34
insula
eiland
35
ubi
waar
36
silva
bos
37
florent
zij bloeien
38
florere
bloeien
39
flos, flores
bloem
40
puella
meisje
41
ludit
hij/ zij speelt
42
ludere
spelen
43
per
over, door... heen
44
errare
rondzwerven, dwalen
45
explorare
onderzoeken, inspecteren
46
quattuor
vier
47
equus
paard
48
trahere
trekken
49
ecce
kijk
50
amica
vriendin
51
approprinquare
naderen
52
intrare
binnenkomen
53
legere
verzamelen
54
ridere
lachen
55
audire
horen
56
videre
zien
57
statim
meteen
58
amare
verliefd zijn
59
fugere
vluchten
60
temptare
proberen
61
sed
maar
62
in
in/ naar
63
ex-clamare
uitroepen
64
servare
redden
65
rapere
roven
66
audere
durven
67
enim
want, immers
68
timere
vrezen, bang zijn voor
69
deinde
vervolgens
70
aperire
openen
71
sub
onderin
72
Iupiter, Iovem
jupiter
73
Pluto, Plutonem
pluto
74
nunc
nu
75
regina
koningin
76
sedere
zitten
77
inter
tussen
78
gaudere
zich verheugen, blij zijn
79
dolere
verdrietig zijn
80
nam
want
81
iuvare
helpen
82
reddere
teruggeven
83
cogitare
(na)denken
84
nec ... nec
niet... en ook niet noch... noch
85
laedere
kwetsen, beledigen
86
cupere / io
begeren, verlangen, willen
87
consilium
besluit, plan
88
capere
nemen
89
annus
jaar
90
dividere
verdelen
91
sex
zes
92
tum
toen, dan
93
curare
zorgen (voor)
94
mille
duizend
95
adire
gaan (naar)
96
petere
zoeken, vragen
97
autem
echter
98
claudere
sluiten
99
recipere
ontvangen, opnemen
100
tandem
eindelijk
101
senex, senes
oude man
102
dicere
zeggen
103
nusquam
nergens
104
dormire
slapen
105
respondere
antwoorden
106
quis
wie?
107
praemium
beloning
108
dare
geven
109
quid
wat?
110
optare
wensen
111
diu
lang, lange tijd
112
divitae
rijkdom, schatten
113
sacerdos, otes
priester
114
simul
tegelijkertijd
115
vita
het leven
116
finire
beeïndigen
117
evenire
uitkomen
118
colere
verzorgen vereren
119
dum
terwijl
120
ante
voor
121
templum
tempel
122
stare
staan
123
corpus, ora
lichaam
124
subito
plotseling
125
arbor, ores
boom
126
mutare
veranderen (in)
127
tangere
aanraken
128
cum
wanneer, toen
129
ventus
wind
130
movere
bewegen
131
et
en ook
132
vale
vaarwel
133
femina
vrouw
134
cur
waarom
135
sacrum
offer
136
facere
doen maken
137
praeferre
verkiezen
138
genus, genera
afkomst, geslacht
139
avus
grootvader
140
gens, gentes
volk
141
coniunx, iuges
echtgenoot echtgenote
142
septem
zeven
143
filius
zoon
144
fortuna
het lot
145
numquam
nooit
146
nocere
schaden
147
tantum
slechts
148
duo
twee
149
liberi
kinderen
150
tamquam
als het ware
151
suadere
aanraden
152
parere
gehoorzamen
153
lacrimare
huilen
154
dubitare
aarzelen
155
telum
pijl, werpspies
156
mittere
zenden
157
cadere
vallen,
158
frustra
tevergeefs
159
quinque
vijf
160
necare
doden
161
protegere
beschermen
162
desinere
ophouden
163
relinquere
verlaten, achterlaten, overlaten
164
parcere
sparen
165
rogare
vragen
166
iam
reeds, al
167
non iam
niet meer
168
paulatim
geleidelijk, langzaamaan
169
saxum
rots
170
patria
vaderland
171
etiam
zelfs, ook
172
lacrima
traan
173
vestigium
(voet)spoor
174
horrere
huiveren
175
invenire
vinden
176
oculus
oog
177
complere
vullen
178
accidit
pf accidere, gebeuren
179
accidere
gebeuren
180
exspectare
afwachten, wachten op
181
-ne
sluit zich aan bij het eerste woord van een vraagzin
182
parentes
ouders
183
parui
pf parere, gehoorzamen
184
reliqui
pf relinquere, verlaten, achterlaten
185
veni
pf venire, komen
186
mors, mortem
(de) dood
187
culpa
schuld
188
sustuli
pf tollere, optillen
189
tollere
optillen
190
osculum
kus
191
dedi
pf dare, geven
192
adii
pf adire, gaan naar
193
gladius
zwaard
194
quaerere
zoeken
195
iacere
liggen
196
vidi
pf videre, zien
197
vocare
roepen
198
fui
pf esse, zijn
199
causa
oorzaak, reden
200
fugi
pf fugere, vluchten
201
aspicere
aanschouwen, zien
202
respondi
pf respondere, antwoorden
203
nec
en/ ook niet
204
traxi
pf trahere, trekken
205
dixi
pf dicere, zeggen
206
vetui
pf vetare, verbieden
207
vetare
verbieden
208
amor, ores
liefde
209
sepulcrum
graf
210
condere
(op)bergen
211
graecus
griek
212
aedificare
bouwen
213
vir, viri
man
214
in + abl
in, op tijdens
215
ora
kust
216
pro
voor
217
troia
troje
218
a(b)
vanaf
219
navigare
varen
220
prope
dichtbij
221
occultare
verbergen
222
troianus
trojaan
223
de + abl
vanaf
224
murus
muur
225
spectare
kijken
226
navis, es
schip
227
modo
slechts
228
cito
snel
229
porta
poort
230
aperui
pf aperire, openen
231
e(x)
uit sinds
232
ad
naar, tot aan bij
233
cucurri
pf currere, rennen
234
currere
rennen
235
alii... alii
sommigen, anderen
236
flamma
vlam, vuur
237
delere
vernietigen
238
urbs, urbes
stad
239
cum
met
240
ut
zodra
241
credere
geloven, vertrouwen
242
et... et
zowel...als
243
donum
geschenk
244
dolus
list
245
carere
vrij zijn van, missen
246
credidi
pf credere, geloven
247
aeneas, am
Aeneas
248
somnus
slaap
249
apparere
verschijnen
250
hostis, es
vijand
251
habere
hebben, houden
252
arma
wapens
253
penates
penaten
254
auxilium
hulp
255
condere
opbergen stichten
256
lectus
bed
257
surrexi
pf surgere, oprijzen, opstaan
258
surgere
oprijzen, opstaan
259
ii
pf ire, gaan
260
ire
gaan
261
instare
achternazitten
262
via
weg, straat
263
clamor, ores
geschreeuw, kreet
264
cepi
pf capere, nemen
265
turba
menigte
266
ara
altaar
267
horrui
pf horrere, huiveren
268
statui
pf statuere, besluiten
269
statuere
besluiten
270
olim
vroeger
271
maritus
echtgenoot
272
scelus, scelera
misdaad
273
interea
intussen
274
valde
zeer, heel erg
275
Dido, Didonem
Dido
276
mox
weldra, spoedig
277
verbum
woord
278
decepi
pf decipere, bedriegen
279
decipere
bedriegen
280
aurum
goud
281
antea
eerder
282
condidi
pf condidere, stichten, opbergen
283
habere in animo
van plan zijn
284
socius
vriend
284
potui
pf posse, kunnen
285
de
vanaf
286
adeo
zo zeer
287
animus
hart
288
forma
gestalte, uiterlijk
289
ducere
leiden, voeren
290
gaudere
blij zijn, zich verheugen
291
num
toch niet?
292
sine
zonder
293
agere
voeren, leiden
294
moenia
stadsmuren
295
ostendere
tonen
296
desiderare
missen, verlangen
297
quidem
weliswaar, echter
298
dux, duces
leider
299
bellum
oorlog
300
iussi
pv iubere, bevelen
301
iubere
bevelen
302
monere
waarschuwen
303
nuntiare
berichten
304
perveni
pf pervenire, bereiken, aankomen in
305
pervenire
bereiken, aankomen in
306
licet mihi
ik mag
307
fatum
lot
308
petere
zoeken, vragen
309
iussum
bevel
310
parare
klaarmaken, voorbereiden
311
abire
weggaan
312
fugere
vluchten
313
postquam
nadat
314
nonne
toch zeker, toch wel?
315
bene
goed
316
accepi
pf accipere, ontvangen
317
accipere
ontvangen
318
invitare
uitnodigen
319
error, errores
zwerftocht
320
narrare
vertellen
321
orare
smeken
322
propter
wegens
323
odi
ik haat
324
laesi
pf laedere, kwetsen
325
tacui
pf tacere, zwijgen
326
tacere
zwijgen
327
negare
weigeren, ontkennen
328
promisi
pf promittere, beloven
329
hodie
vandaag
330
apparui
pf apparere, verschijnen
331
sinere
toestaan, laten
332
cogere
dwingen
333
invitus
tegen mijn/jouw/zijn zin
334
lux, luces
daglicht, dag
335
munus, munera
taak
336
neglegere
verwaarlozen
337
postremo
ten slotte
338
quod
omdat
339
nihil
niets
340
ira
woede
341
dolor, ores
verdriet
342
clam
heimelijk
343
caelum
hemel
344
posui
pf ponere, plaatsen
345
ponere
plaatsen
346
vestis, es
kledingstuk
347
inferi
1. goden van de onderwereld 2. onderwereld (ziel?)
348
anima
ziel
349
vixi
pf vivere, leven
350
perfeci
pf perficere, voltooien, afmaken
351
perficere
voltooien, afmaken
352
effugi
pf effugere, wegvluchten
353
deserui
pf deserere, in de steek laten, verlaten
354
deserere
in de steek laten, verlaten
355
poena
straf
356
fefelli
pf fallere, bedriegen, misleiden
357
fallere
bedriegen, misleiden
358
sidus, sidera
ster
359
iurare
zweren
360
nepos, otes
kleinzoon, nakomeling
361
manere
te wachten staan
362
pectus, pectora
borst
363
sic
zo
364
coepi
ik begin, ik begon
365
tunc
toen
366
nomen, mina
naam
367
memoria
herinnering, geheugen
368
tenui
pf tenere, vasthebben - houden
369
averti
pf avertere, afwenden
370
avertere
afwenden
371
ut
1. zodra 2. zoals
372
consistere
blijven staan
373
constiti
pf consistere, blijven staan
374
excepi
pf excipere, opvangen, ontvangen
375
excipere
opvangen, ontvangen
376
maestus
bedroefd
377
armatus
bewapend
378
quamquam
hoewel
379
longus
lang
380
gerere
dragen, voeren
381
tamen
toch
382
ignotus
onbekend
383
meus
mijn
384
appropinquare
naderen
385
virgo, virgines
meisje, maagd
386
pulcher, pulchra, um
mooi
387
tam
zo
388
quia
omdat
389
coegi
pf cogere, dwingen
390
solus
alleen
391
carus
lief, dierbaar
392
mars, martem
mars
393
deposui
pf deponere, neerzetten, afleggen
394
deponere
neerzetten, afleggen
395
multus
veel
396
territus
verschrikt, geschrokken
397
sci(v)i
pf scire, weten
398
scire
weten
399
potestas, ates
machtt
400
anxius
bang, angstig
401
cura
zorg
402
vexare
kwellen
403
regnum
koninkrijk macht, heerschappij
404
pepuli
pf pellere, verdrijven
405
pellere
verdrijven
406
servus
slaaf
407
peperi
pf parere, voortbrengen, baren
408
parere
voortbrengen, baren
409
iratus
woedend
410
sedes
zetel
411
magnus
groot, luid
412
vox, voces
stem
413
quomodo
hoe
414
puer, pueri
jongen
415
inferficere
doden
416
flumen, mina
rivier
417
impius
misdadig, goddeloos
418
misi
pf mittere, zenden
419
ripa
oever
420
ita
zo
421
postea
later
422
pastor, ores
herder
423
parvus
klein
424
portare
dragen
425
itaque
dus
426
consulere
raadplegen
427
signum
teken
428
unus
een
429
mons, montes
berg, heuvel
430
roma
rome
431
consedi
pf considere, gaan zitten
432
qui, quae, quod
die, dat
433
feci
pf facere, maken, doen
434
colui
pf colere, vereren, verzorgen
435
an
of
436
ostendi
pf ostendere, tonen
437
pugna
strijd
438
cecidi
pf cadere, vallen, dood neervallen
439
alius
ander
440
fabula
verhaal
441
quondam
eens, ooit
442
novus
nieuw
443
nondum
nog niet
444
altus
1. hoog 2. diep
445
post
na
446
labor
werk, inspanning, moeite
447
domum
naar huis
448
cena
maaltijd
449
qui, quae quod
welke
450
Romae
in Rome, te Rome
451
Miser, era, erum
ongelukkig
452
magnitudo
grootte, grootheid
453
legatus
gezant
454
finitimus
aangrenzend, naburig
455
finxi
pf fingere, vormen, verzinnen
456
romam
naar rome
457
conveni
pf convenire, samenkomen
458
multitudo, dines
menigte
459
romanus
romein, romeins
460
iuvenis
jongeman
461
vulnerare
verwonden
462
si
als, indien
463
homo
mens
464
mortuus
gestorven
465
populus
volk
466
vulnus, nera
wond
467
inquit
hij/zij zegt
468
novi
ik ken, pf van noscere
469
noscere
leren kennen
470
bonus
goed
471
opes
rijkdom macht
472
putare
denken, menen
473
regnare
koning zijn
474
serva
slavin
475
facere
maken
476
senator
senator
477
ius, iura
het recht
478
iure
terecht, met recht
479
vis/ vim
geweld
480
salutare
begroeten
481
se recipere
zich terugtrekken
482
miles, ites
soldaat