Woordjes Du-Nl Flashcards
1
Q
Ähnlich
A
Soortgelijk
2
Q
Verwenden
A
Gebruiken
3
Q
Die Begründung
A
De reden
4
Q
Bisher
A
Tot nu toe
5
Q
Der Alltag
A
Het dagelijks leven
6
Q
Die Heimat
A
Het geboorteland
7
Q
Erfolgreich
A
Succesvol
8
Q
Zögern
A
Aarzelen
9
Q
Außer
A
Behalve
10
Q
Die Liga
A
De competitie
11
Q
Achten auf
A
Letten op
12
Q
Begeistert
A
Enthousiast
13
Q
Überfordert
A
Overvraagd
14
Q
Hingegen
A
Daarentegen
15
Q
Quatsch
A
Onzin