Woordjes Flashcards

1
Q

huisnummer

A

número

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

adres

A

dirección

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1e/2e achternaam

A

1er/ 2^0 apellido

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een fijne verassing hebben

A

tener una sorpresa agradable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de sleutel kwijtraken

A

perder el llave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

te veel geld uitgeven

A

gastar demasiado

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoefden mensen niet met euro’s te betalen

A

la gente no tuvo que pagar en euros

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gingen we op vakantie

A

fuimos de vacaciones

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

was ik in Praag

A

estuve en praga

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kocht ik een computer

A

me compre un ordenador

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vorig jaar

A

El año pasado

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in 2009

A

en 2009

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

twee jaar geleden

A

hace dos años

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een paar dagen geleden

A

hace unos días

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vorige week

A

la semana pasada

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afgelopen maandag

A

el lunes (pasado)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gisteren

A

Ayer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ja, een goedkoop t-shirtje

A

Si, una camiseta muy barata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Heb je gister iets goeds en goedkoops gekocht?

A

Compraste algo bueno y barato ayer?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Tien jaar geleden

A

Hace diez años

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer zijn jullie getrouwd?

A

Cuándo os casastéis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Drie jaar

A

Tres años

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe lang verbleef je in Chile?

A

Cuanto tiempo estuviste en Chile?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In Mei 2010

A

En mayo de 2010

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wanneer kwam je hier wonen?
Cuándo viniste a vivir aquí
26
In 2008
En 2008
27
In welk jaar werd je dochter geboren?
En que año nació tu hija?
28
met vrienden wat gaan drinken
ir a tomar algo con amigos
29
een ongeluk hebben
tener un accidente
30
ruzie maken met iemand
discutir con alguien
31
de ontdekking
el descubrimiento
32
de oorlog
a guerra
33
de dood
la muerte
34
de prijs
el premio
35
de soundtrack
la banda sonora
36
de horror film
la película de terror
37
de reclame
el anuncio
38
Vragen over het verleden
Preguntas sobre ele pasado
39
Ja, het klopt, ze waren in 68
Si, es verdad, fueron en el verano de 68
40
Ik denk dat ze in 68 waren
Yo creo que fueron en el 68
41
Ik weet het niet / ik heb geen idee
No lo se /No tengo ni idea
42
Ik denk dat de olympische spelen in mexico in 1988 plaatsvonden
yo creo que los juegos olimpicos de mexico se celebraron en 1988
43
19 maart
El 19 de marzo
44
Afgelopen maandag
EL lunes pasado
45
Gisteravond
Anoche
46
Eergisteren
Anteayer
47
Praten over data
Hablar de las fechas
48
In 2012 brak de oorlog in Afghanistan uit
En 2012 estalló la guerra en Afganistan
49
In 1981 werd er een staatsgreep gepleegd
En el año 1981 hubo un golpe de estado
50
Christoffel Columbus bereikte Amerika
Cristóbal colón llegó a América
51
IBM introduceerde de eerste PC
IBM lanzó el primer PC
52
Een afroamerikaan won de presidentsverkiezingen in het VS
Un afroamericano ganó las elecciones presidenciales EE.UU
53
Werd Twitter actief
Twitter empezó a funcionar
54
De olympische spelen werden in Mexico gehouden
Se celebraron los Juegos Olímpicos de México
55
De Tweede Wereldoorlog kwam ten einde
Acobó la Segunda Guerra Mundial
56
De eerste spijkerbroek werd gemaakt
Se fabricaron los primeros jeans
57
Er is/ er zijn; er was/ er waren
Haber (hay; hubo)
58
Uitbreken (oorlog)
Estallar
59
Lanceren, gooien
Lanzar
60
Winnen
Ganar
61
Vieren
Celebrar
62
Eindigen, einde aan maken
Acabar
63
Maken
Fabricar
64
Een van haar liedjes was officiële lied van de WK
Una de sus canciones fue el himno nacional del Mundial de fútbol
65
Ze trouwde met een voetbalspeler
Se caso con un futbolista
66
In 2015 stierf mijn opa
En 2015 murió mi abuelo
67
Mijn eerste kind werd geboren
Nació mi primer hijo
68
Leerde ik mijn partner kennen
Conocí a mi pareja
69
Ik reisde voor de eerste keer naar Parijs
Hice mi primer viaje a París
70
Ik begon aan de universiteit
Entré en la universidad
71
Ik deed de middelbare school
Estudié el bachillerato
72
Trouwen
Casarse
73
Geboren worden
Nacer
74
Toegelaten worden, ergens inkomen
Entrar
75
Studeren
Estudiar
76
Belangrijke data in het leven
Fechas importantes en la vida
77
verdieping/toevoeging
piso
78
postcode
código postal
79
woonplaats
localidad
80
waar woon je?
donde vives?
81
heb je mijn adres?
tienes mi dirección
82
Nee, heb ik niet. Mag ik het?
no, no la tengo. me las das?
83
Hoe kom ik bij jou thuis?
cómo puedo ir a tu casa?
84
je kan de metro nemen in Gran vía en...
puedes coger el metro en gran via y...
85
Je neemt de metro in Gran vía en...
coges el metro en gran vía y...
86
Neem de metro in Gran vía en...
coge el metro en gran vía y...
87
Sorry, zou je mij de weg naar Plaza nueva kunnen wijzen?
Dusculpa, podrias idicarme cómo llegar a la plaza nueva?
88
Kijk, verlaat het hotel en ga rechtsaf tot paseo alameda
Mira, sal del hotel y gira a la derecha hasta el paseo Alameda
89
Ga rechtdoor tot de arena en ga linksaf
Sigue recto hasta la plaza de toros y gira la izquierda
90
Ga die straat door en plaza nueva bevindt zich aan het einde van de straat
continúa por esa calle y la plaza nueva está al final de la calle
91
Je moet de bus nemen tegenover de universiteit
Tienes que coger el autobús enfrente de la universidad
92
Bij de metrohalte Urquinaona stapt u over op de rode metrolijn
En la parada de metro Urquinaona haz transbordo y coge la línea roja
93
Stap uit bij de halte tetuán
baja en la parada de Tetuán
94
loop tot colón en neem tram 6
camina hasta colón y toma el tranvía 6
95
Ik wil liever ...
Yo prefiero
96
een appartement delen
compartir piso
97
in een studentenverblijf verblijven
alojarme en una residencia
98
een kamer huren
alquilar una habitación
99
Om een fijn gevoel thuis te hebben ik nodig...
para estar bien en casa necesito
100
ruimte
espacio
101
licht
luz
102
internetverbinding
conexión a internet
103
wonen in het centrum
vivir en el centro
104
een plek die goed verbonden is met (openbaar vervoer)
vivir en un sitio bien comunicado
105
in een rustige omgeving te wonen
vivir en una zona tranquila
106
de zitkamer
el salón
107
de keuken
La cocina
108
de badkamer
el baño
109
het balkon
el balcón
110
de kamer
la habitación
111
de slaapkamer
el dormitorio
112
het terras
la terraza
113
de eetkamer
el comedor
114
de kast
el armario
115
de koelkast
la nevera
116
de bank
el sofá
117
de wasmachine
la lavadora
118
het bed
la cama
119
de boekenkast
la estantería
120
de televisie
la televisión
121
de stoel
la silla
122
de lamp
lámpara
123
de tafel
la mesa
124
je moet
tienes que
125
de planten in de tuin water geven
regar las plantas del jardín
126
de gassleutel
cerrar el gas
127
watersleutel
el agua
128
ramen dichtdoen als je de deur uit gaat
las ventanas al salir
129
de vissen eten geven
dar de comer a los peces
130
de kat eten geven
dar de comer a al gato
131
de hond uitlaten
sacar a pasear al perro
132
de post uit de brievenbus
sacar el correo del buzón
133
In 2003 was ik naar Colombia
en 2003 estuve en Colombia
134
het was een geweldige reis
fue un viaje maravilloso
135
ik vond het land geweldig
el país me encantó
136
ik had het heel leuk
lo pasé fenomenal
137
hij is geboren in Sevilla op 3 december
nació en sevilla el 3 de diciembre de 1934
138
hij woonde vijf jaar in córdoba
vivió en córdoba cinco años
139
hij studeerde aan de universiteit
estudió en la universidad
140
toen hij 26 was, publiceerde hij een boek
a los 26 años publicó un libro
141
in 1967 won hij een prijs
en 1867 ganó un premio
142
ditzelfde jar trouwde hij
ese mismo año se casó
143
twee jaar later verhuisde hij naar Barcelona
Dos años más tarde se mudó a Barcelona
144
hij werkte bij een uitgeverij
Trabajó en una editorial
145
Na een paar jaar veranderde hij van baan
después de unos años cambió de trabajo
146
hij overleed in pamplona op 5 april 2003
murió en pamplona el 5 de abril de 2003
147
één van de belangrijkste momenten in mijn leven was...
uno de los momentos más importantes de mi vida fue
148
vroeger
antes
149
toen ik klein was
cuando yo era niño
150
toen
entonces
151
in die tijd
es esa época
152
in de jaren 80
en los 80
153
hadden niet veel mensen een computer
no mucha gente tenía un ordenador
154
was punk muziek in de mode
estaba/n de moda la música punk
155
waren er minder auto's
había menos coches
156
konden mensen niet zo veel reizen
la gente no podía viajar tanto
157
bestonden tablets niet
no existían las tablets
158
was het normaal om veel broers en zussen te hebben
er normal tener muchos hermanos
159
tegenwoordig heeft bijna iedereen een computer
casi todo el muno tiene ordenador
160
hoe was jouw leven zeven jaar geleden?
como era tu vida hace siete años
161
zeven jaar geleden, woonde ik in een een groter huis
hace siete años, vivía en una casa más grande
162
de faxmachine
el fax
163
de kleurentelevisie
el televisión en color
164
De videoband
Las cintas de videó
165
de muziek op cd/mp3
la música en cd/en mp3
166
de zwartwitfilms
las películas en blanco y negro
167
de videoband
las cintas de vídeo
168
de laptops
los ordenadores portátiles
169
de typemachine
la máquina de escribir
170
het analoge fototoestel
la cámara de fotos analógica
171