Woordenschat woorden f t/m j Flashcards

1
Q

Facultatief

A

Aan de eigen keuze overgelaten, naar keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Faillissement

A

Toestand waarbij iemand of een onderneming niet aan de financiële verplichtingen voldoet en beslag wordt gelegd op het vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Flagrant

A

Heel erg duidelijk bv. een flagrante leugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Futiliteit

A

Een onbeduidende zaak, iets onbelangrijks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geagiteerd

A

onrustig, opgewonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gemoeid

A

Wat ervoor nodig is, bv. daar is veel geld mee gemoeid. Daar is veel geld voor nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

genereren

A

maken, voortbrengen, iets doen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geraffineerd

A

doortrapt, uitgekookt, gewiekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geschilbeslechtiging

A

onenigheid of ruzie bijleggen of beslissen, wijze waarop een geschil door een buitenstaander tot een einde kan worden gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gezag

A

macht over anderen, leiding met de bevoegdheid om te beslissen, de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

grievend

A

kwetsend, beledigend, krenkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heikel (punt)

A

gevoelig of lastig (punt), pijnlijk, riskant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hekelen

A

scherpe kritiek leveren op, afkeurend beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

heterogeen

A

allemaal verschillend, ongelijksoortig, divers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hetze

A

lastercampagne of campagne om haat op te wekken tegen iemand of iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

homogeen

A

van dezelfde aard of samenstelling, die allemaal van dezelfde soort zijn, op elkaar lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

honoreren

A

inwilligen, toekennen, belonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

impact

A

werking, de kracht die van iets uitgaat, de invloed die iets heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

impasse

A

moeilijke situatie waar men niet uit kan komen, die men niet kan oplossen

20
Q

impertinent

A

onbeschaamd, brutaal (een impertinente vraag)

21
Q

implementeren

A

in werking stellen, ten uitvoer brengen

22
Q

implicatie

A

dat wat iets met zich meebrengt, gevolg

23
Q

impliciet

A

in besloten liggen zonder dat het uitdrukkelijk is gezegd of geschreven, duidelijk dat het zo is zonder dat het echt wordt gezegd

24
Q

in abstracto

A

op zichzelf beschouwd, los van de omstandigheden van het geval

25
in casu
in dit geval
26
in dubio
twijfelen tussen mogelijkheden
27
in spe
toekomstig, naar verwachting, aanstaand (minister in spe)
28
inbreuk
schending
29
inclusief
erbij, inbegrepen, anderen insluitend
30
inconsistentie
gebrek aan samenhang
31
indicatie
aanwijzing, iets waaruit men iets anders kan afleiden
32
indiceren
wijzen op, aanwijzen, aanduiden
33
indruisen (tegen)
in strijd zijn met
34
induceren
uit bijzondere verschijnselen een algemene regel afleiden, gevolgtrekkingen maken
35
ingenieus
heel slim bedacht of in elkaar gezet
36
inherent
van nature verbonden met, aanklevend, aanhangend
37
initiatief
het zetten van de eerste stap
38
insinuatie
bedekte aantijging of verdachtmaking, beschuldiging die niet rechtstreeks wordt geuit, maar in de vorm van zinspelingen
39
integer
onder druk vasthoudend aan normen en waarden, eerlijk en oprecht, niet om te kopen
40
intentie
oogmerk, bedoeling
41
interneren
een verblijfplaats aanwijzen met het verbod die te verlaten
42
interpreteren
op een bepaalde manier uitleggen of opvatten
43
interventie
tussenkomst, bemiddeling, inmenging
44
intrigeren
nieuwsgierig maken zodat iemand graag meer wil weten
45
intrinsiek
innerlijk, wat er wezenlijk bij hoort