Woordenschat toetsweek 1 Flashcards

1
Q

Decennia

A

Tientallen jaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ten laste gelegd

A

Beschuldigd van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Liquidatie

A

Moord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Amper

A

Nauwelijks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Recente

A

Onlangs gebeurde, korte tijd geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kanttekeningen

A

Negatieve opmerkingen, kritiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Neveneffect

A

Bijwerking, onbedoeld gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Analyse

A

Nauwgezet onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Faciliteert

A

Stelt in de gelegenheid om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ondermijnt

A

Tast het fundament aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fascinatie

A

Grote interesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kornuiten

A

Vrienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Grondlegger

A

Oprichter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Concern

A

Groot bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

En consorten

A

En de zijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opzienbarende

A

Sensationele, heel bijzondere en uitzonderlijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Onroerend goed

A

Panden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lucratief

A

Veel winst opleverend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Commercie

A

Handel met (duidelijk) winstoogmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Krijgt waar voor z’n geld

A

Krijgt datgene of zelfs meer waarvoor betaald is, wordt beslist niet teleurgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ongegeneerd

A

Schaamteloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Structurele

A

Wat regelmatig voorkomt en/of terugkeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Onderbelicht

A

Wat te weinig aandacht krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onthutsend

A

Verbijsterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Gerenommeerde

A

Zeer bekende, goed bekend staande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Cliché

A

Afgezaagde uitspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Witteboordencriminaliteit

A

Misdaden gepleegd door hogere functionarisssen (mensen met een hogere sociale status)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Perspectief

A

Gezichtspunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Duiding

A

Betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Beteugelen

A

In toom houden, onder controle brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Geëngageerd

A

Maatschappelijk betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Signaleren

A

Opmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Concrete

A

Niet abstracte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Doorgaans

A

Meestal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Karakteriseren

A

Kenschetsen, typeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Charisma

A

Uitstraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Evident

A

(over)duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Contemporaine

A

Hedendaagse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Populist

A

Iemand die met slimme retoriek sluimerende ontevredenheid onder het volk aanwakkert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Demagogie

A

Poging om met retoriek het gedrag en de denkwijze van het volk te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Dissidenten

A

Mensen die zich tegen de leiding keren en geen meelopers zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Gelokaliseerd

A

Gesitueerd, op een bepaalde plaats aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Futuristisch

A

Toekomstig,op de toekomst gericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Diens

A

Van hem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Lijvige

A

Forse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Ambitieuze

A

Ijverig, sterk strevend naar een te bereiken doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Initiatief

A

Voorstel of handeling waarmee je iets in gang zet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Efficiënt

A

Doelmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Dystopische

A

Onheilspellende, als van een zeer negatieve (toekomstige) samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Dient te

A

Moet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Genuanceerd

A

Niet-eenzijdig, van twee of meer kanten bekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Visie

A

Ruime blik, zienswijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Kennelijk

A

Blijkbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Laatdunkend

A

Denigrerend, negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Stigma

A

Stempel, ongunstig label

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Ironisch

A

Niet serieus, grappig en spottend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Zich veroorloven

A

zichzelf toestaan of gunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Missie

A

Drang om een boodschap over te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Invalshoek

A

Manier van bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Impact

A

Effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Bestempelen

A

Typeren, een stempel opdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Superioriteit

A

Uitmuntendheid, verhevenheid (boven al het andere)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Achterhaald

A

Niet meer kloppend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Veronderstellen

A

Dachten, geloofden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Abstracties

A

Niet concrete zaken

66
Q

Fundamenteel

A

Aan de basis, in de kern

67
Q

Diepgeworteld

A

Sterk verankerd, wat heel diep zit

68
Q

Capaciteiten

A

Vaardigheden

69
Q

Onvermijdelijke

A

Onontkoombare

70
Q

Exceptioneel

A

Uitzonderlijk, heel speciaal

71
Q

Evenwel

A

Maar

72
Q

Pakweg

A

Zo’n

73
Q

Redeneren

A

Via het verstand tot ideeën of oplossingen komen

74
Q

Domesticeren

A

Als huisdier gaan houden

75
Q

Monotheïstische

A

Uitgaande van het bestaan van één enkele god

76
Q

Empathie

A

Invoelingsvermogen

77
Q

Ontdoen van

A

Vrijmaken van

78
Q

Voorbehouden aan

A

Alleen geldig voor

79
Q

Uiten

A

Laten blijken

80
Q

Blootleggen

A

Laten zien

81
Q

Verschaft

A

Geeft

82
Q

Exclusieve

A

Heel speciale

83
Q

Kardinale

A

Belangrijkste, cruciale

84
Q

Karakteristieke

A

Kenmerkende

85
Q

In essentie

A

Wezenlijk

86
Q

Coöperatie

A

Samenwerking

87
Q

Steevast

A

Altijd,constant

88
Q

Arbitrair

A

Willekeurig

89
Q

Genocide

A

Volkenmoord

90
Q

Selectief

A

Welbewust, uitkiezend, kieskeurig

91
Q

Idealistisch

A

Gericht op het bereiken van een ideaal, wereldverbeterend

92
Q

Sinds mensenheugenis

A

Al bijzonder lange tijd

93
Q

Potentiële

A

Mogelijke

94
Q

Mobiliseren

A

In beweging brengen, activeren

95
Q

Suggestieve

A

Wat vaak onjuiste beelden, ideeën of gedachten oproept

96
Q

Uniform

A

Eenvormig

97
Q

Diversiteit

A

Verscheidenheid

98
Q

Disproportioneel

A

In verhoudingen onjuist

99
Q

Dogmatische

A

Starre, volgens dogma’s (strenge regels) denkend/ levend

100
Q

Veronderstelde

A

Voor waar aangenomen maar niet bewezen

101
Q

Remedies

A

Middelen om een oplossing te krijgen

102
Q

Paradox

A

Innerlijke tegenspraak

103
Q

Ontvankelijk

A

Gevoelig, geneigd om aan te nemen

104
Q

Sekse

A

Geslacht

105
Q

Homogeniteit

A

Gelijkvormigheid

106
Q

Overwegend

A

Voornamelijk

107
Q

Optiek

A

Gezichtspunt

108
Q

Marktwerking

A

Mechanisme waarbij vraag en aanbod de prijs bepalen

109
Q

Aanbeveling

A

Advies

110
Q

Keurmerk

A

Stempel

111
Q

Aspect

A

Kant

112
Q

Onbevangen

A

Zonder vooroordelen

113
Q

Indoctrinatie

A

Dwang om bepaalde, vastgelegde opvattingen (doctrines) te hebben, zeer sterke beïnvloeding van je denken

114
Q

Zich bekommeren om

A

Aandacht geven aan, zorg besteden aan

115
Q

Geheid

A

Beslist

116
Q

Zich profileren

A

De aandacht vestigen op jezelf

117
Q

Competitieve

A

Strijdlustige

118
Q

Gereguleerd

A

Voorgeschreven hoe een activiteit moet verlopen

119
Q

Expertise

A

Deskundigheid

120
Q

In de waan

A

In de veronderstelling, ten onrechte denkend dat

121
Q

Dood en verderf zaaien

A

Moorden en plunderen op grote schaal

122
Q

Gepokt en gemazeld

A

Zeer ervaren

123
Q

In kannen en kruiken

A

Goed geregeld en voor elkaar

124
Q

Kant noch wal raken

A

Nergens op slaan, onzin zijn

125
Q

Kommer en kwel

A

Ellende, narigheid

126
Q

Mitsen en maren

A

Voorwaarden, bezwaren

127
Q

Schering en inslag

A

Vaak voorkomend

128
Q

Te hooi en te gras

A

Op ongeregelde tijden, zo nu en dan

129
Q

Van toeten noch blazen weten

A

Volkomen onkundig zijn, van niets weten

130
Q

Voor galg en rad opgroeien

A

Zodanig de jeugd doorbrengen dat je crimineel wordt

131
Q

De lusten en de lasten

A

Plezierige en minder plezierige zaken

132
Q

Er zit kop noch staart aan

A

Elk logisch verband ontbreekt

133
Q

Ergens heet noch koud van worden

A

Zich ergens niets van aantrekken

134
Q

Hemel en aarde bewegen

A

Alles doen om iets gedaan te krijgen

135
Q

Het kan vriezen, het kan dooien

A

In onzekerheid zitten over de afloop

136
Q

Met vallen en opstaan

A

Door mislukkingen

137
Q

Na veel plussen en minnen

A

Het kan alle kanten uit gaan

138
Q

Tussen hoop en vrees leven/zweven

A

Na zorgvuldig afwegen

139
Q

Water en vuur zijn

A

Tegengesteld zijn, elkaar niet kunnen verdragen

140
Q

Zijn natje en zijn droogje krijgen

A

Voorzien worden van eten en drinken

141
Q

Een Babylonische spraakverwarring

A

Een toestand in een vergadering waarbij men elkaar niet meer begrijpt doordat iedereen door elkaar praat

142
Q

Een barmhartige Samaritaan

A

Een persoon die zich belangeloos over iemand ontfermt

143
Q

Met argusogen bekijken

A

Met argwaan volgen, wantrouwend zijn

144
Q

Een doorn in het oog

A

Een flinke ergernis

145
Q

Zijn handen in onschuld wassen

A

Verklaren onschuldig te zijn

146
Q

Een homerisch gelach

A

Schaterend, onbedaarlijk gelach

147
Q

De lier aan de wilgen hangen

A

Voorgoed stoppen met dichten of een andere activiteit

148
Q

Met de mantel der liefde bedekken

A

Uit barmhartigheid verzwijgen of goedpraten

149
Q

Een wet van Meden en Perzen

A

Een wet of regel waaraan niets valt te veranderen

150
Q

Een rib uit m’n lijf

A

Wat heel veel geld kost of gaat kosten

151
Q

Een teken aan de wand

A

Een dreigende waarschuwing, iets wat tot grote bezorgdheid stemt

152
Q

In zak en as zitten

A

Diep ongelukkig zijn

153
Q

De haren rijzen je te berge

A

Je bent echt geschokt en stomverbaasd

154
Q

Des duivels

A

Verboden, wat beslist niet gedaan mag worden

155
Q

Heden ten dage

A

Nu, tegenwoordig

156
Q

In den vreemde

A

In het buitenland

157
Q

Onverrichter zake

A

Zonder datgene gedaan te hebben wat men wilde

158
Q

Te goeder trouw

A

Betrouwbaar, oprecht handelend

159
Q

Te zijner tijd

A

Dan, als het een keer zover is

160
Q

Ten laste leggen

A

Officieel beschuldigen van

161
Q

Ten voeten uit

A

Typisch, karakteristiek

162
Q

Uit den boze

A

Zeer boos