Woordenschat T5 (woord ➡ betekenis) Flashcards
1
Q
betreden
A
binnengaan
2
Q
het buitenbeentje
A
iemand die anders is dan de andere mensen in een groep
3
Q
de frustratie
A
slecht gevoel omdat iets niet lukt
4
Q
gigantisch
A
enorm groot
5
Q
groezelig
A
een beetje vies, onfris
6
Q
loodrecht
A
in een hoek van 90 graden
7
Q
ontlasten
A
minder werk geven
8
Q
op de valreep
A
op het laatste moment
9
Q
de pasta
A
Italiaanse deegwaren zoals spaghetti en macaroni
10
Q
psychisch
A
geestelijk, in je hoofd
11
Q
star
A
onbeweeglijk
12
Q
de stimulans
A
motivatie, prikkel
13
Q
stroef
A
moeilijk
14
Q
voltijds werken
A
de hele week werken
15
Q
de woordenvloed
A
gepraat zonder einde
16
Q
zwoegen
A
ergens hard aan werken
17
Q
Er zit een kink in de kabel.
A
Er is een onverwachte moeilijkheid.