Woordenschat Life in 17th C London ( E->N) Flashcards
1
Q
missed out on (to miss out on)
A
iets tekortkomen
2
Q
an apprentice
A
een leerjongen
3
Q
a bakkery
A
een bakkerij
4
Q
married (to marry)
A
trouwen
5
Q
gave birth to (to give birth to)
A
het leven schenken aan
6
Q
a pregnancy
A
een zwangerschap
7
Q
took care of (to take care of)
A
zorgen voor
8
Q
an apprenticeship
A
een leercontract
9
Q
a blacksmith
A
een smid
10
Q
dismissed (to dismiss)
A
ontslaan
11
Q
a fianceé
A
een verloofde (vr.)
12
Q
a seamstress
A
een naaister
13
Q
a marriage
A
een huwelijk
14
Q
a divorce
A
een scheiding
15
Q
a teenager
A
een tiener
16
Q
begged (to beg)
A
bedelen
17
Q
to improve
A
verbeteren
18
Q
the rent
A
de huur
19
Q
to divorce/ to get divorced
A
scheiden
20
Q
an engagement
A
een verloving
21
Q
a fiancé
A
een verloofde (m.)
22
Q
a bachelor
A
een vrijgezel
23
Q
remarried (to remmary)
A
hertrouwen
24
Q
a divorcee
A
een gescheiden vrouw
25
become a grandparent (to become a grandparent)
grootouder worden
26
a widower
een weduwnaar
27
retired (to retire)
met pensioen gaan
28
an old age pensioner
een gepensioneerde
29
a widow
een weduwe
30
a spinster, an old maid
een oude vrijster
31
an adolescent
een puber
32
birth
geboorte
33
teenage years/ teens
tienerjaren
34
adulthood
volwassenheid
35
retirement
pensionering
36
widowhood
weduwschap
37
widowerhood
weduwnaarschap
38
childhood
kindertijd
39
adolescence
adolescentie, puberteit
40
parenthood
ouderschap
41
old age
ouderdom
42
death
dood