Woordenschat Airport ( E->N) Flashcards
1
Q
a terminal
A
een vertrekhal
2
Q
check-in
A
het inchecken
3
Q
a departure lounge
A
een vertreklounge
4
Q
a gate
A
een gate
5
Q
a luggage carousel
A
een bagageband
6
Q
a metal detector
A
een metaaldetector
7
Q
a seatbelt
A
een veiligheidsriem
8
Q
the cabin crew
A
het cabinepersoneel
9
Q
a life jacket
A
een reddingsvest
10
Q
inflate
A
opblazen
11
Q
an aircraft, an airplane, a jet
A
een vliegtuig
12
Q
oxygen
A
zuurstof
13
Q
an oxygen mask
A
een zuurstofmasker
14
Q
to breathe
A
ademen
15
Q
a mobile phone, a cell phone
A
een gsm
16
Q
a flight
A
een vlucht
17
Q
electronic equipment
A
elektronische apparatuur
18
Q
luggage, baggage
A
bagage
19
Q
the aisle
A
het gangpad
20
Q
an overhead compartment
A
een bagage vak boven je stoel
21
Q
a tray table
A
een opklapbaar tafeltje
22
Q
seats
A
zitplaatsen
23
Q
an emergency
A
een noodgeval
24
Q
an exit
A
een uitgang
25
a flight attendant
een steward(ess)
26
a pilot
een piloot
27
boarded ( to board)
aan boord gaan
28
a passport
een paspoort
29
a boarding card
een instapkaart
30
an airport
een luchthaven
31
security staff
veiligheidspersoneel
32
suspicious
verdacht
33
took off ( to take of)
opstijgen
34
passengers ( a passenger)
een passagier