Woordenschat H2 Flashcards
1
Q
alter
A
ander
2
Q
-antroop
A
mens
3
Q
-arch(ie)
A
heerser
4
Q
audi(o)-
A
geluid
5
Q
bio-
A
leven
6
Q
chrono-/croon-
A
tijd
7
Q
-cratie
A
heerschappij
8
Q
demo-
A
volk
9
Q
didact
A
leren
10
Q
-fiel
A
vriend van
11
Q
-fobie
A
angst
12
Q
fysio-
A
lichaam
13
Q
-gamie
A
huwelijk
14
Q
-gen
A
soort
15
Q
-grafie/-graaf
A
beschrijving, beschrijver
16
Q
geo-
A
aarde
17
Q
-gram
A
letter
18
Q
hetero-
A
ander
19
Q
homo
A
gelijk
20
Q
-logie/-loog
A
wetenschap, wetenschapper
21
Q
macro-
A
groot
22
Q
-manie/ -maan
A
waanzin
23
Q
mega-/ megalo-
A
groot
24
Q
micro-
A
klein
25
Q
neo-/ novum
A
nieuw
26
Q
-oniem
A
naam
27
Q
ortho-
A
recht
28
Q
-pathie/ patho
A
pijn, lijden, gevoel
29
Q
poly-
A
meer
30
Q
potent
A
kunnen, vermogen
31
Q
pseudo-
A
vals, onwaar
32
Q
psyche
A
geest
33
Q
-scoop/-scopie
A
kijken, kijker
34
Q
tele-
A
ver
35
Q
-theek
A
bewaarplaats
36
Q
theo-
A
god
37
Q
therapie
A
behandeling
38
Q
these
A
stelling
39
Q
un-/ uni-
A
één
40
Q
verbum
A
woord
41
Q
visie
A
zicht
42
Q
xeno-
A
vreemd(eling)