Woordenschat 2.13 op. 1 Flashcards
1
Q
Eigenaardig
A
Apart, vreemd
2
Q
Essentieel
A
Heel belangrijk, onmisbaar
3
Q
Gehalte (het)
A
De hoeveelheid van iets
4
Q
Herhaaldelijk
A
Telkens, steeds weer
5
Q
Interactie (de)
A
(De) wisselwerking
6
Q
Klaarblijkelijk
A
Blijkbaar
7
Q
Ogenschijnlijk
A
Zoals het lijkt, maar waarschijnlijk niet is
8
Q
Ondervinden
A
Ervaren, meemaken
9
Q
Overeenkomstig
A
Soortgelijk
10
Q
Overtollig
A
Te veel, overbodig
11
Q
Overvloedig
A
In grote hoeveelheden aanwezig
12
Q
Uitgestrekt
A
Over een grote oppervlakte
13
Q
Verkondigen
A
In het openbaar vertellen
14
Q
Verschaffen
A
Geven
15
Q
Zodanig
A
Op zo’n manier