Woordenschat 1ste sem cap. 1 - 2 Flashcards
1
Q
ac, atque
A
- en, en daarbij, en zelfs, en wel, en zo, en daarom
- voegw.
2
Q
ad
A
- naar, tot, bij
- vz, +acc
3
Q
aqua
A
- water; (mv) geneeskrachtige bron
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
4
Q
aut
A
- of
- voegw.
5
Q
bonus
A
- goed, nuttig, eerlijk, welgesteld; (gesubstantiveerd onz. (mv): goed(eren)
- adj., a, um
(1ste klasse; magnus)
6
Q
causa
A
- oorzaak, reden; rechtszaak, proces; partij, zaak
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
7
Q
ceterum
A
- voor het overige; maar, nu
- bijw.
8
Q
ceterus
A
- overig(e)
- adj., a, um
(1ste klasse; magnus)
9
Q
copia
A
- voorraad; overvloed; menigte; (mv) troepen(macht), proviand
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
10
Q
cum
A
- (samen) met
- vz.; +abl.
11
Q
cura
A
- zorg, bezorgdheid; liefdesverdriet
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
12
Q
ego
A
- ik
- pers. vnw.
13
Q
esse
A
- sum, fui, futurus
- zijn, bestaan
14
Q
et
A
- en, ook
- voegw.
15
Q
ex, e
A
- uit, vanaf
- vz.; +abl
16
Q
fortuna
A
- toeval, lot; maatschappelijke positie; (meestal mv) fortuin, vermogen
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
17
Q
in
A
- (+acc) naar, tegen
- (+abl) in, op
18
Q
ipse
A
- zelf
- bep. vnw. a, um
(1ste klasse p; magnus)
19
Q
ita
A
- zo
- bijw.
20
Q
littera
A
- letter; (mv) brief, literatuur
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
21
Q
longus
A
- lang; wijd, uitgestrekt; langdurig
- adj. a, um
(1ste klasse; magnus)
22
Q
magnus
A
- groot, belangrijk, aanzienlijk; sterk, geweldig, heftig; voornaam, edel
- adj. a, um
(1ste klasse; magnus)
23
Q
meus
A
- mijn
- bez. vnw. a, um
(1ste klasse; magnus)
24
Q
multus
A
- veel
- adj. a, um
(1ste klasse; magnus)
25
Q
natura
A
- aard, natuur, schepping, grondstof
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
26
Q
non
A
- niet
- bijw.
27
Q
nullus
A
- geen
- adj., a, um
(1ste klasse p; magnus)
28
Q
nunc
A
- nu
- bijw.
29
Q
parvus
A
- klein; kort; weinig; onbeduidend; zwak
- adj., a, um
(1ste klasse; magnus)
30
Q
primus
A
- eerste
- adj, a, um
(1ste klasse; magnus)
31
Q
probus
A
- rechtschapen, bekwaam
- adj., a, um
(1ste klasse; magnus)
32
Q
publicus
A
- staats-, officieel, algemeen, openbaar
- adj., a, um
(1ste klasse; magnus)
33
Q
puella
A
- meisje
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
34
Q
-que
A
- en
- voegw. (partikel)
35
Q
quod
A
- omdat, dat
- voegw.
36
Q
sed
A
- maar
- voegw.
37
Q
sententia
A
- mening, beslissing, betekenis, gedachte
- ae, vr.
(1ste klasse; littera)
38
Q
sic
A
- zo
- bijw.