woordenlijsten deel 2 en 3

Question 1

kazerne - kazernes/ kazernen

Answer 1

gebouw bestemd voor soldaten, brandweer

Question 2

krioelen

Answer 2

zich in alle richtingen door elkaar bewegen, wemelen

Question 3

(koorts) blos - blossen

Answer 3

rode kleur van de wangen

Question 4

onrustwekkend

Answer 4

onrustbarend, zorgwekkend

Question 5

razzia - razzia’s

Answer 5

actie waarbij op grote schaal mensen worden opgepakt

Question 6

gieren

Answer 6

zich snel, fluitend of huilend voortbewegen

Question 7

kik - kikken

Answer 7

flauw keelgeluid

Question 8

tongval - tongvallen

Answer 8

dialect, accent waarmee je spreekt

Question 9

recent

Answer 9

nog niet lang geleden, onlangs

Question 10

objectief

Answer 10

op basis van feiten, los van eigen mening of interpretatie

Question 11

subjectief

Answer 11

niet gebaseerd op feiten, met eigen meningen

Question 12

fabel - fabels/ fabelen

Answer 12

verzinsel, korte vertellingen waarin dieren of dingen handelende personen optreden en met een boodschap waaruit je iets kunt leren

Question 13

pinnig

Answer 13

scherp, fel, bits

Question 14

column - culumns

Answer 14

regelmatige (min of meer kritische en op een vaste plaats verschijnende) brijdrage in een krant of een weekbald

Question 15

hoax - hoaxen

Answer 15

Engels woord voor nep, bedrog, oplichterij, broodje-aapverhaal, vals bericht

Question 16

universeel

Answer 16

over de hele wereld

Question 17

definitie - definities

Answer 17

samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip, zodat het niet ment een ander verward kan worden, begripsbepaling

Question 18

groef - groeven

Answer 18

inkerving, rimpel

Question 19

forensisch

Answer 19

gerechtelijk

Question 20

delict - delicten

Answer 20

strafbaar feit

Question 21

plaats delict - plaatsen delict

Answer 21

plaats waar een strafbaar feit heeft plaatsgevonden

Question 22

mysterie - mysteriën/ mysteries

Answer 22

onbegrijpelijk iets, raadsel

Question 23

pistool - pistolen

Answer 23

vuistvuurwapen voor korte afstand

Question 24

chemicaliën

Answer 24

scheidkundige stoffen

Question 25

variëteit - variëteiten

Answer 25

verscheidenheid, afwisseling

Question 26

absorberen

Answer 26

opslorpen, opzuigen (gezegd materiaal dat een vloeistof in zich opneemt)

Question 27

wandaad - wandaden

Answer 27

slecht, barbaarse, gruwelijke daad

Question 28

uitbuiten ( negatief)

Answer 28

zo veel mogelijk voordeel halen uit

Question 29

gezien

Answer 29

met het oog op; wegens, rekening houdend met

Question 30

boycotten

Answer 30

buitensluiten; niet meer kopen, meewerken, …

Question 31

empathie

Answer 31

vermogen om je in de gevoelens van iemand anders in te leven

Question 32

teisteren

Answer 32

ernstig schaden

Question 33

wending - wendingen

Answer 33

(veranderen van) richting, idee, ommekeer

Question 34

prijken

Answer 34

als iets moois zichtbaar zijn of vertoond worden

Question 35

solidariteit - solidariteiten

Answer 35

gevoel van een-zijn met anderen, van samen horen

Question 36

een kik geven

Answer 36

geen geluid maken