Woorden met g en h Flashcards

1
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

…OED

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?
A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

…EK

A

G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

…IER

A

H

17
Q

Schrijf je dit woord met een ‘g’ of een ‘h’?

…OE

A

H