Woorden 1-16 Flashcards
1
Q
Een deur
A
باب
2
Q
Een hoofddoek
A
حجاب
3
Q
Meubels
A
أثاث
4
Q
Hij verbleef/overnachtte
A
بات
5
Q
Hij toonde berouw
A
تاب
6
Q
Hij stond toe
A
أباح
7
Q
Hij heeft bevestigd
A
ثبت
8
Q
Een veenbes/cranberry
A
توت
9
Q
Een walvis
A
حوت
10
Q
Een kroon
A
تاج
11
Q
Een geliefde
A
حبيب
12
Q
Een Hadji
A
حاج
13
Q
Een pitje
A
حبّة
14
Q
Onder
A
تحت
15
Q
Een onderzoek
A
بحْث