Woordelijst Nederlands Les 1 Flashcards

1
Q

Chauvinistisch

A

Overdreven trots op je vaderland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het compromis

A

Een besluit of oplossing waarbij beiden partijen een beetje toegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Inpolderen

A

Land maken door (een deel van) een meer of zee droog te maken en er dijken omheen te bouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Karakteristiek

A

Waaraan je iets of iemand herkent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De klederdracht

A

De kleren die iemand in een bepaalde streek of land dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het landschap

A

De aanblik die een bepaald soort land biedt, bijvoorbeeld heuvelachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De moedertaal

A

De taal die je het eerst heb geleerd (van je ouders)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nostalgisch

A

Verlangen naar vroeger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oer-Hollands

A

Heel erg Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onderhandelen

A

Over iets praten en proberen het eens te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opmerkelijk

A

Opvallend aandacht vragend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Plat

A

Met dialect of met accent waaraan je meteen kan horen van welke streek iemand komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Polderen

A

Onderhandelen tot er een besluit is waar iedereen tevreden mee is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Representatief

A

Dit zeg je van mensen of dingen die een mooi beeld geven van de groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het Standaardnederlands

A

Het officiële woord voor de Nederlandse taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De streektaal

A

Het dialect

17
Q

Typischs

A

Speciaal bij iemand passend

18
Q

Het vaderland

A

Het land waarin je geboren bent

19
Q

De waterwerken

A

Bouwsels om het water tegengehouden zoals dijken

20
Q

De zeespiegel

A

De hoogte van het zeewater