Wetenschapsfilosofie Flashcards

1
Q

Wetenschapsfilosofie

A

Probeert criteria op te stellen om te kunnen bepalen wat goede wetenschap is. Het is een discipline van de filosofie die zich bezighoudt met het kritisch onderzoek naar de vooronderstellingen, de methoden en de resultaten van de wetenschappen.

Betekenis: Het afbakenen van de grens tussen wetenschap en niet-wetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Demarcatie vraagstuk

A

Afbakenen. Gaat om het trekken van een grens over wat we zien als wetenschap en het gene wat daarbuiten valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taak van wetenschapsfilosofen

A

Een karakterisering van wetenschappen te geven, te onderzoeken in hoeverre de bijzonder aanspraken van de wetenschappen gerechtvaardigd zijn en inzicht te geven in de plaats van de wetenschappen in cultuur en samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Typen kernvragen binnen wetenschapsfilosofie

A
  • Ontologische vraag
  • Epistemologische vraag
  • Methodologische vraag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontologische vraag

A

Zijnsleer:
Gaat over wat is werkelijkheid.
Gaat over de vraag welke dingen er zijn in de wereld.
Wat is de aard van het object? Wat bestaat er in de wereld?
- Sommige objecten zijn zintuiglijk waarneembaar en andere niet.
- Algemeen verschijnsel of unieke gebeurtenis?
- Constant door de tijd heen of veranderlijk?
Vb. Er is een verschil tussen het bestuderen van het gedrag van een bacterie in het -
laboratorium of het onderzoeken van een eenzaamheid bij ouderen.
Vb. Bestaat fibromyalgie? (omstreden aandoeningen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Epistemologische vraag

A

Kennisleer:
Hoe kunnen we de werkelijkheid meten?
Kentheoretisch: Hoe kunnen we het object van onderzoek leren kennen?
Onder welke voorwaarden kunnen we tot geldige kennis komen?
- Isoleren in laboratorium of in context bestuderen?
- Ingrijpen of observeren op afstand?
- Meer praten of alleen meten?
- Vb. Eenzaamheid bij ouderen → wanneer hebben we geldige kennis hierover ontwikkeld? Als
we fysieke klachten in kaart brengen door middel van medische onderzoek of als we
algemene patronen hebben geïdentificeerd of als we een specifieke betekenis gedetailleerd
in kaart hebben gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Methodologische vraag

A

Dit is een praktische uitwerking van de epistemologische vraag. Als we weten hoe we het object van onderzoek kunnen leren kennen dan kunnen we ook specifieke methode hierbij ontwikkelen.
- Hoe gaan we daarbij te werk? Praktische uitwerking/concrete manier van werken.
Vb. Een vragenlijst afnemen, een experiment opzetten of observeren in de praktijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beperkingen bij het toepassen van natuurwetenschappelijke methode binnen sociale wetenschap

A
  1. Aard van het object. Mensen zijn betekenis gevend.
  2. Ethische bezwaren tegen bepaalde experimenten.
  3. Complexiteit & veranderlijkheid. Door afwisselend gedrag, niet constant hetzelfde.
  4. Reflexiviteit: Resultaten van wetenschap veranderen object van onderzoek. Mensen reflecteren op hun eigen bestaand (bewust van ons eigen handelen → daarom aanpassen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stroming: Het logisch positivisme / logisch empirisme.

A

Ontwikkeld door de Wiener Kreis (een groep filosofen en wetenschappers). Standaardbeeld van wetenschap. Wetenschap gericht op waarheidsvinding (in tegenstelling tot vooroordelen of intuïties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarheidsvinding (logisch positivisme)

A
  1. Identificeren van een duidelijke onderzoeksvraag. Het is van belang om objectief er naar te kijken.
  2. Empirische en theoretische achtergrondinformatie verzamelen.
  3. Achtergrondinformatie gebruiken om hypothese op te stellen. (Als x .. dan y).
  4. Toetsen van hypothese door middel van specifieke ontworpen experiment.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Criteria voor goede wetenschap volgens het standaardbeeld

A
  1. Empirische achtergrond informatie moet correct zijn.
  2. Persoonlijke bias van onderzoeker mag geen rol spelen.
  3. Experiment moet onberispelijk zijn.
  4. Theoretische/conceptuele uitgangspunten moeten deugen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Belangrijke kenmerken voor logisch positivisme

A
  • Neemt standaardbeeld en ideaal natuurwetenschap als ijkpunt.
  • Antimetafysche houding
  • Empirische grondslag
  • Verificatie criterium
  • Inductieve redeneervorm
  • Eenheid van wetenschappen
  • Rockbottom of knowlegde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Antimetafysche houding

A

Als het niet toetsbaar is, is het geen wetenschap. Letterlijke betekenis is de wat na de fysica/natuur komt. Volgens logisch positivisme zijn dingen die menselijke ervaring ontstijgen niet toetsbaar en worden verworpen. Ze zijn empirisch niet verifieerbaar en dus betekenisloos. Behoren niet tot het domein van de wetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Empirische grondslag

A

Alleen waarneming geldt als een legitieme bron van kennis. Het gaat om specifieke waarnemingen die voortkomen uit zorgvuldige opgezette experimenten. Die een heldere hypothese kunnen toetsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verificatie Criterium

A

Manier om zinvolle (toetsbare) uitspraken te kunnen onderscheiden van zinloze (niet toetsbare) uitspraken. Het is het criterium om te bepalen welke uitspraken wetenschappelijk zijn en welke niet. Goede wetenschap moet volgens de logisch positivisten verifieerbaar zijn. Later is dit afgezwakt naar het conformatie criterium ofwel de mate waarin een theorie door gedane observaties wordt bevestigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Conformatie criterium

A

De mate waarin een theorie door gedane observaties wordt bevestigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Inductieve redeneervorm

A

Wetenschap begint volgens de logisch positivisme niet uit een universele uitspraak maar redeneert vanuit hypotheses toe naar universele uitspraken. Een groot aantal ware observatie uitspraken kan een universele uitspraak wel aannemelijk maken maar niet logisch afdwingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Eenheid van wetenschappen

A

De door de logisch positivisme ontwikkelde criteria zouden voor alle wetenschappen hetzelfde moeten zijn. Alle discipline die zich wetenschappelijk zouden willen noemen zouden aan dezelfde criteria en maatstaven moeten voldoen. (Dus ook de sociale wetenschappen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Rockbottom of knowlegde

A

Als de kennis ‘zuiver’ is verkregen (waarnemingen) en de middelen om info te verwerken onberispelijk zijn, leidt dit tot gefundeerde, ware kennis (nog geen theorie in verwerkt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Standaardbeeld van wetenschap bij logisch positivisme

A
  • Zintuiglijke waarneming als enige bron voor wetenschap.
  • Vanuit die waarnemingen wordt een theorie opgesteld.
  • Deze theorie wordt vervolgens getest door hypotheses te toetsen (dmv experiment).
  • Verwerpen, bevestigen of bijstellen theorie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Positivisme volgens Scheepers

A

Gaat uit van een positieve ontwikkeling in de wetenschap. Wetenschap wordt gaandeweg ontdaan van theologische, speculatieve en normatieve opvattingen en steeds meer gebaseerd op ‘harde’ kennis: feiten waarvan de juistheid kan worden nagegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kenmerken positivisme

A
  • Kennis kan enkel verworven worden door het correct toepassen van de wetenschappelijke methode.
  • Enkel op waarneembare feiten gebaseerd (‘empirisme’): alle kennis die niet zintuiglijk controleerbaar is, wordt verworpen.
  • Wortels in sterk vooruitgangsgeloof. Naarmate de wetenschap vordert komen we dichterbij de ultieme waarheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Stroming: Het kritisch rationalisme

A

Is door Karl Popper ontwikkeld als kritiek op de inductieve redeneervorm van logisch positivisme. Gaat niet uit van mogelijke afwijkingen van eerdere waarnemingen → tegen inductief.
Vb. Inductie probleem: Stel je doet onderzoek daar de eigenschappen van zwanen. En je stelt een hypothese op van ‘zwanen zijn wit’ en je gaat dit toetsen. Elke zwaan die je ziet is wit, kan je dan stellen dat alle zwanen wit zijn? Volgens Popper niet!

24
Q

Verificatie criterium bij het kritisch rationalisme

A

Principieel onmogelijk vanwege probleem van inductie.

25
Q

Confirmatie criterium bij het kritisch rationalisme

A

Vaak te makkelijk. Maakt theorie hoogstens waarschijnlijk, nooit bewezen.

26
Q

Falsificatiecriterium (kritisch rationalisme)

A

Het bezighouden met het falsificeren van hypotheses. Je probeert actief naar zwakke plekken te zoeken. Om je theorie sterker te maken. Het actief weerleggen van hypothesen en theorieën.

  • Zwarte zwanen bestaan niet → falsifieerbaar
  • Zwarte zwanen bestaan → inductie probleem
27
Q

Corroboratiegraad (kritisch rationalisme)

A

Volgens Popper heb je geen waarheid maar is de ‘corroboratiegraad’ ofwel ‘waarschijnlijkheidsgraad’ hoger.

28
Q

Theorie geladen feiten (kritisch rationalisme)

A

Popper stelt dat pure observaties niet bestaan. Alle uitspraken zijn theorie geladen, dus geen ‘rockbottom of knowledge’. Waarnemingsuitspraken zijn interpretaties van ‘de feiten’ in het licht van een impliciete of expliciete theorie.

29
Q

Het belang van falsificatie volgens Popper

A
  1. Falsificatie volgens Popper de juiste manier om wetenschap te onderscheiden van pseudo-wetenschap. Pseudowetenschap: Lijkt op wetenschap maar is het niet. Gekenmerkt door dogmatisme (Alles verklaren aan de hand van eigen theorie).
  2. Goede wetenschap durft eigen theorie ter discussie te stellen
30
Q

Context of justification

A

Verantwoording van wetenschappelijke kennis.

31
Q

Context of discovery

A

Beschrijving van het feitelijke proces van wetenschappelijk onderzoek.

32
Q

Overeenkomsten tussen het logisch positivisme en kritisch rationalisme

A
  1. Wetenschap wordt gezien als formele activiteit, waarbij het gaat om criteria en regels (niet de praktijk) om kennis te creëren en daarmee te vergroten.
    - Logisch positivisme: Directe confrontatie met de natuur.
    - Kritisch rationalisme: Theorie falsificeren.
  2. Wetenschap boek vooruitgang door zijn systematische methode en consistentie.
    - Verschillende wetenschappers zouden een experiment op dezelfde manier moeten uitvoeren.
    - Verschillende wetenschappers die hetzelfde bewijs bestuderen, zouden dezelfde hypotheses moeten afwijzen/goedkeuren.
  3. Wetenschap benadert de waarheid steeds beter (realisme).
  4. Eenheid van wetenschap.
  5. Individuele theorie/hypothese (samenwerking niet belangrijk) → inductie/deductie duidelijke rol.
  • Wetenschap als formele activiteit gericht op het creëren en vergroten van kennis.
  • Wetenschap boekt vooruitgang door zijn systematische methode en consistentie.
  • Wetenschap benadert de waarheid steeds beter (realisme).
  • Eenheid van wetenschappen (universele criteria). Het maakt niet uit of het over
    natuurwetenschappen of sociaal wetenschappen gaat.
33
Q

De empirische wending

A

mede mogelijk gemaakt door Thomas Kuhn.

34
Q

Kernpunten van Kuhn’s aanpak

A

Historische en empirische benadering van wetenschapsfilosofie.
De wetenschap volgt geen normen/principes/criteria (bv. verificatie/falsificatie), in de praktijk wordt dat niet gedaan.
Centrale begrippen:
- Paradigma’s
- Wetenschapsontwikkeling als cyclus.
- Normale en revolutionaire wetenschap.
- Incommensurabiliteit.

35
Q

Paradigma’s

A

Samenhangend stelsel van modellen en theorieën die een denkkader vormen waarbinnen de ‘werkelijkheid’ geanalyseerd en beschreven wordt.

Een paradigma biedt dus een logisch samenhangend denkkader waarmee verschijnselen begrepen kunnen worden Alle wetenschappers binnen een discipline werken uit dit kader. Vraagstukken die niet voldoen aan de kennis binnen het paradigma wordt daarbuiten gesteld en daarmee in eerste instantie verworpen. Binnen het paradigma wordt veel samengewerkt tussen wetenschappers ⇒ er is geen sprake van sterke inductie/deductie.

36
Q

Wetenschapsontwikkeling als cyclus

A

Een discipline wordt gekenmerkt door lange periodes van normale wetenschap. Dit gaat door tot de bestaande paradigma dat de kern vormt van de discipline steeds meer zijn kracht verliest. Er is een opeenstapeling van anomalieën (niet passende puzzelstukjes) en er ontstaat dan een korte maar heftige crisis. Dat leidt tot een periode van revolutionaire wetenschap.

Een verschil tussen Popper en Kuhn is dat volgens het Kuhn wetenschappers anomalieën in de praktijk lange tijd negeren. Resultaten die niet passen in de discipline worden dan vaak wegverklaard. Terwijl Popper verondersteld dat goede wetenschap wordt gekenmerkt door falsificatie en dat onderzoekers dus direct hun centrale theorie zouden moeten vervangen als resultaten deze ontkrachten.

  • -> normale wetenschap
  • -> crisis
  • -> revolutie
  • -> normale wetenschap
  • –> crisis
  • -> revolutie
37
Q

Normal science

A

Paradigma wordt in stand gehouden, wetenschappers houden zich bezig met specifieke vraagstukken, verdeeld binnen de discipline. (Puzzelstukjes leggen in puzzel waarvan de randen al liggen).

38
Q

Crisis

A

Nieuwe ideeën worden gevormd die niet het paradigma passen (anomalie). In eerste instantie aan de kant geschoven (tegenovergestelde falsificatie) ⇒ langere periode, meer anomalieën ⇒ zekerheid en consensus verdwijnt. (Puzzelstukjes passen niet).

39
Q

Revolutionaire wetenschap

A

Allerlei nieuwe ideeën ontstaan door crisis ⇒ concurrerende theorieën om verklaring voor niet passende puzzelstukjes te vinden ⇒ wordt gestabiliseerd in normale wetenschap ⇒ paradigmawisseling: nieuwe basistheorie & de wereld wordt op een andere manier waargenomen.

40
Q

Paradigmawisseling

A

Een nieuwe manier om naar de wereld te kijken. Er treedt een nieuwe consensus op binnen een discipline over hoe het object van onderzoek bestudeerd dient te worden.
Vb. Ontdekking van DNA.

41
Q

Incommensurabiliteit

A

Ontbreken (in-) van gemeenschappelijke (-com-) maatstaven of criteria (-mensura-).

  • Paradigma’s zijn niet vergelijkbaar, want met paradigmawisseling verandert de interpretatie van ‘de wereld’.
  • Wetenschappers die werken met verschillende paradigma’s ‘verstaan’ elkaar niet.
  • Geen uitspraak over groei van kennis want geen overkoepelende criteria!
42
Q

Consequenties van Kuhn’s analyse voor de wetenschapsfilosofie

A

Erkenning dat wij geen ‘leunstoel filosofie’ nodig hebben, maar juist een beter empirisch en sociologisch begrip van het werk van wetenschappers. Startpunt van empirische wending waarin filosofen wetenschap in actie gingen bestuderen. Er is geen criteria nodig voor wetenschap → in de praktijk kijken wat de wetenschappers daadwerkelijk doen.

Startpunt empirische wending: ‘uit leunstoel’, wetenschappers gaan in praktijk kijken wat wetenschappers eigenlijk doen ‘in hun laboratorium’.
In de jaren 70 en 80: opkomst van ‘laboratory studies’ ⇒ wat doen wetenschappers?

43
Q

Twee kenmerken constructivism

A
  1. Wetenschap legt de nadruk op het werk dat in de praktijk nodig is om tot wetenschappelijk feiten te komen.
  2. Dit werk gebeurt met vele instrumenten en wordt door vele mensen verricht. Wetenschap is dus een collectief proces.
44
Q

De kernideeën van het constructivisme

A
  • Wetenschappelijke feiten worden geconstrueerd/gemaakt/gecreëerd. Kennis is geen verborgen natuurwetenschap, maar wordt door wetenschap gemaakt.
  • Wetenschap is een collectief proces, niet individueel maar door middel van teamwork.
  • Als een bepaalde theorie algemeen geaccepteerd is, wordt deze niet meer bevraagd en worden alle stappen die gezet zijn vergeten. (Bv. als een gebouw af is, wordt de constructie vergeten). Verschillende interpretaties worden weggegooid, alsof de kennis al heeft bestaan → suggestie dat we feiten ‘ontdekken’ en feiten gelijk zijn aan de waarheid → maar: feiten ‘maken’ = actief proces. Reïficeren
  • Ontwikkeling van wetenschap is niet gegeven door de natuur, maar afhankelijk van de richting die wetenschappers kiezen ⇒ ‘It could have been otherwise’. Afwegingen door de wetenschapper zelf, maar ook politieke, economische en culturele klimaat → lang ontwikkelproces tussen vele keuzes. Theorieën ontstaan dus altijd op basis van normatieve beslissingen door mensen. Werkelijksheidsvormend karakter door classificaties en toekomstbeloften.
45
Q

Reïficeren (verdinglijken)

A

Iets tot een ding maken, een feit wat algemeen geaccepteerd is en niet meer bevraagd wordt. Om van claim tot algemeen geaccepteerd feit te komen is heel veel werk nodig, maar dat werk wordt vergeten als het feit eenmaal geaccepteerd is (‘reïficeren’). (Bv. de ontdekking van DNA).

46
Q

Bruno Latour

A

Constructivisme. Bruno Latour ging als antropoloog kijken naar wetenschappers alsof het een apart volk was.

47
Q

Antropologie van de wetenschap

A
  • Verschil ‘kant-en-klare’ wetenschap en wetenschap in actie.
  • Veronderstellingen over wetenschap worden losgelaten → objectieve observatie.
  • Wetenschap lijkt meer bezig te zijn met tekstverwerking dan met de natuur. Tekstverwerking leidt tot translatie → feiten worden geconstrueerd.
  • Acceptatie van wetenschappelijk werk hangt van zowel cognitieve (argumenten over theorie) als sociale factoren af (betrouwbaarheid).
  • Zijn de feiten ook betrouwbaar buiten het werkveld? Als feiten afhankelijk zijn van netwerken van wetenschappers, laboratoria, teksten etc, hoe kan het dan ook kloppen buiten het lab? Door werk te verzetten en netwerk uit te breiden!
48
Q

Belangrijkste kenmerken van de verschillende stromingen:

A

Logisch positivisme - Wiener Kreis
Empirische basis wetenschap
Inductie als belangrijkste redeneervorm
Verificatiecriterium

Kritisch rationalisme - Popper
Probleem van inductie
Theoriegeladenheid feiten en observaties
Falsificatiecriterium in plaats van verificatie
Corroboratiegraad

Empirische/sociologische wending - Kuhn
Wetenschappelijke cyclus
Paradigmawisselingen
Incommensurabiliteit

Constructivisme - Latour
Feiten worden geconstrueerd/gemaakt.
Verschil ‘wetenschap in actie’ en ‘kant-en-klare wetenschap’
Universele feiten afhankelijk van netwerken.

49
Q

Factoren antimetafysische houding

A

Ze beschouwen het schrijnende gebrek aan vooruitgang in de traditionele wijsbegeerte, dat in schril contrast staat met de snelle voortgang die de natuurwetenschappen boeken als een aanwijzing dat er met de academische filosofie iets fundamenteel mis is.

Ze zien de katholieke kerk, (een bron van traditionele metafysische en theologische waarheden) als een reactionaire macht die maatschappelijke voortgang belemmert.

50
Q

Pseudo uitspraken

A

Ze lijken betekenisvol doordat ze de dezelfde grammaticale vorm als alledaagse betekenisvolle uitspraken maar ze zijn betekenisloos.
Vb. Waar moeten het Niets zoeken?

51
Q

Verandering verificatiecriterium

A

Wetenschappelijke theorieën bestaan grotendeels uit universele uitspraken (natuurwetten): maar zulke uitspraken gaan over een in principe oneindig groot aantal individuele gevallen en kunnen dus strikt genomen nooit geverifieerd worden. Dus werd het de criteria van confirmatie.

52
Q

Criterium van confirmatie

A

De mate waarin een theorie door gedane observaties wordt bevestigd.
Een groot aantal ware observatie-uitspraken kan een universele uitspraak wel aannemelijk maken, maar logisch afdwingen kan ze haar niet.

53
Q

Deductie

A

Theorie toetsen

54
Q

Inductie

A

Theorie bouwen

55
Q

Emilie Durkheim

A

Socioloog –> Hypotheses en patronen

56
Q

Max Weber

A

Socioloog –> Verstehen = Begrijpen van mens en samenleving en de subjectieve betekenis (kan niet volgens het natuurwetenschappelijk ideaal)