Werkwoorden Flashcards
1
Q
Arriver
A
Komen
2
Q
Gagner
A
Winnen
3
Q
Nager
A
Zwemmen
4
Q
Passer
A
Doorbrengen
5
Q
Raconter
A
Vertellen
6
Q
Faire une promenade
A
een wandeling maken
7
Q
Avoir chaud
A
Het warm hebben
8
Q
Avoir froid
A
Het kou hebben
9
Q
à
A
Met
10
Q
Aux
A
Met
11
Q
D’abord
A
Eerst
12
Q
Puis
A
Daarna ,dan
13
Q
Enfin
A
Ten slotte ,eindelijk