Werkbladen Flashcards

1
Q

hoe komen de rode spieren aan hun kleur?

A
  • meer doorbloeding
  • ze bevatten een hemoglobine verwant eiwit. deze kan zuurstof beter binden dan hemoglobine: myoglobine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe werkt de stofwisseling in rode (type I) spieren?

A
  • de stofwisseling in rode spieren werkt aeroob
  • zuurstof wordt in de spiercellen door de myoglobine uit het bloed getrokken
  • zo wordt in de mitochondrien, met gebruik van zuurstof, de glucose efficient verbrand -> ADP in ATP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het gevolg van de stofwisseling in rode (type I) spieren voor de snelheid waarmee rode spiervezels kunnen samentrekken?

A
  • transport van zuurstof en omzetting van glucoseproducten uit glycolyse in de mitochondria kost tijd
  • daardoor werken rode spiervezels trager dan witte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waardoor komt het dat de kleur van type II spieren veel bleker is dna type I spieren?

A
  • in witte spiervezels vind je geen myoglobine
  • ze geen/ weinig zuurstof verbruiken (ze hebben weinig mitochondria)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe werkt de stofwisseling in type II spieren?

A
  • ze werken vooral anaeroob (daardoor weinig mitochondria)
  • wel doorbloeding, spieren hebben glucose nodig
  • anaerobe verbranding levert maar 2 ATP moleculen op per glucosemolecuul
  • ontstaat bij glycolyse melkzuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke gevolgen heeft de stofwisseling (type II) voor de snelheid waarmee witte spieren kunnen samentrekken?

A

In witte spieren wordt ATP snel maar inefficiënt aangemaakt, omdat ze geen zuurstof nodig hebben via myoglobine en geen energie opwekken via mitochondria. Hierdoor kunnen deze spiervezels sneller werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gaan witte spieren zuineger of juist minder zuinig om met energie?

A
  • witte spieren gaan inefficient om met energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke type spiervezels is wrs het talrijkst in de grote beenspieren van iemand die goed is in duursporten?

A
  • meer rode spiervezels in de beenspieren hebben
  • minder verzuring door melkzuur (deze zou vrijkomen bij anaerobe verbranding witte spieren)
  • rode spieren houden het daardoor langer vol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk type spiervezels is wrs het talrijkst in de grote beenspieren van iemand die goed is in sprint?

A

( dat moet snel in korte periode een grote krachtinspanning worden geleverd, snelheid is dus belangrijk)

  • meer witte spiervezels in de benen

(sprint is alweer over voordat verzuring optreedt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke 2 eiwitten vormen de contractiele elementen van spieren?

A
  • actine
  • myosine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke van actine of myosine maakt de beweging en welk biedt de plaats van aanhechting voor het bewegende eiwit?

A

myosine = eiwit dat de beweging doet (myosine kopje beweegt)

actine = eiwit dat de hechtingsplaats biedt (hier hecht het myosine kopje aan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke stof levert direct energie voor het bewegende eiwit?

A

ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in welke stof wordt ATP omgezet als het zijn energie afstaat?

A

ADP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe noem je de plaats waar de pees van een spier aanhecht op het bot, als de samentrekking van die spier niet leidt tot beweging van dat bot?

A

origo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe noem je de plaats waar de pees van een spier aanhecht op het bot, als de samentrekking van die spier wel leidt tot beweging van dat bot?

A

insertio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Latijnse naam voor pees

Latijnse naam voor platte pees (peesplaat)

A
  • tendo
  • aponeurose
17
Q

wat zijn de m. biceps brachii en de m. triceps brachii van elkaar?

A

antagonisten

ze werken tegen elkaar in, ondanks dat we de biceps de agonist noemen, werkt die dus wel als antagonist van de triceps

18
Q

als de elleboog door de samentrekking van de biceps flecteert, wat gebeurt er dan met de triceps?

A

triceps zal dan (passief) verlengd worden

19
Q

leg uit hoe een spier kan verlengen

A

de spier die actief samentrekt zal zijn antagonist passief verlengen

20
Q

waar bevinden zich de motorische eindplaatjes?

A

op de spiervezels

(hier sluiten dus de synapsen aan op de spier waar ze overdracht van de impuls doen, zodat de spier zal gaan samentrekken)

21
Q

waaruit bestaat een motorische eindplaatje?

A
  • is een deel van de spiervezel met speciale receptoren die signalen van zenuwen ontvangen
  • waardoor de zenuwimpulsen de spier laten samentrekken.
22
Q

wat is de functie van een motorisch eindplaatje?

A
  • is om de spiervezel te laten samentrekken.
  • Wanneer een zenuwimpuls aankomt, geeft de synapsknop de neurotransmitter acetylcholine af. - - Deze bindt aan receptoren op het spiermembraan, wat leidt tot depolarisatie en uiteindelijk tot spiercontractie.
23
Q

welke type stof komt vrij als de zenuwimpulsen aan het eind van het axon aankomen?

A
  • neurotransmitter
24
Q

wat is spiertonus?

A
  • de grondspanningstoestand van een spier
25
Q

wat gebeurt er met de spiertonus als de skeletspieren niet continu geprikkeld worden door een motorisch neuron?

A

die wordt lager

26
Q

wat gebeurt er met een spier als deze weken/ maanden lang niet geprikkeld wordt?

A

dan atrofieert een spier: wordt dunner en minder sterk.
- er treed atrofie op

27
Q

hoe heet het als een spier juist te veel tonus heeft?

A

hypertonie

(treedt bijv op bij kramp en spierspasme)

28
Q

hoe heet het als een spier maximaal aantrekt en het verder verhogen van het aantal zenuwimpulsen naar de motorisch eindplaat dus niet leidt tot meer contractie?

A

tetanus: dan wordt de spier max gestimuleerd en kan niet meer harder samentrekken.

29
Q

Plaats de volgende woorden in de goede volgorde, als je bij een spierbuik van buiten naar binnen gaat, zonder de spiercellen te benoemen:
perimysium, fascie, epimysium, endomysium

A

van buiten naar binnen:

  • fascie
  • epimysium
  • perimysium
  • endomysium
30
Q

uit welk soort weefsel bestaan de spierbuik structuren?

A

vooral uit straf bindweefsel

31
Q

uit welk soort weefsel bestaat een pees?

A

vooral uit straf bindweefsel

32
Q

hoe hangt het verloop van spier naar pees samen met de bouw van de spierbuik.

A

de pees loopt ‘door’ de spier; de pees is dus spier maar dan zonder de spiercellen erin

33
Q

hoe heet het eiwit dat een pees zo sterk maakt?

A

collageen