Weer en klimaat Flashcards
Aanlandige wind
Wind die van zee naar land waait.
Aflandige wind
Wind die van land naar zee waait.
Frontale regen
Regens die voorkomen op plekken waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen (een front). Warme lucht stijgt over koude lucht op en condenseert.
Het weer
De toestand van de luchtlaag om de aarde op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.
Hogedrukgebied
Gebied met hoge luchtdruk dat ontstaat doordat lucht daalt.
Lagedrukgebied
Gebied met lage luchtdruk dat ontstaat doordat lucht stijgt.
Lijzijde
Kant van een gebergte waar de droge lucht naar beneden komt.
Loefzijde
Kant van een gebergte waar lucht opstijgt, condenseert en het veel regent.
Schaal van Beaufort
Systeem om de gemiddelde windkracht te rangschikken. Windkracht 1 is windstil en windkracht 12 is orkaankracht.
Stijgingsregen
Regen die vooral voorkomt rond de evenaar en ontstaat doordat warme lucht opstijgt en condenseert.
Stuwingsregen
Regen die ontstaat aan de loefzijde van een berg omdat lucht hier gedwongen moet opstijgen.
Waterkringloop
Proces waarbij water na verdamping via de wolken, regen, grondwater en rivieren terugstroomt naar de zee. Er is een korte en een lange waterkringloop.
Weerelement
Tempratuur, neerslag en wind.
Wet van Buys Ballot
Dat op het noordelijke halfrond de wind een afwijking heeft naar rechts en het zuidelijke halfrond naar links.
Wind
Verplaatsing van lucht van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied.
Breedteligging
Geografische ligging van een plaats ten opzichte van de evenaar, uitgedrukt in graden.
Gematigd zeeklimaat
Klimaat met een klein verschil tussen zomer -en wintertempratuur. kent neerslag het hele jaar door.
Gematigd zeeklimaat
Klimaat met een klein verschil tussen zomer -en wintertempratuur. kent neerslag het hele jaar door.
Hooggebergteklimaat
Klimaat met sneeuw en ijs hoog in de bergen.
Hoogteligging
Ligging van een gebied uitgedrukt in aantal meters boven de zeespiegel.
Klimaat
Het gemiddelde weer, gemeten over een periode van 30 jaar.
Klimaatfactoren
Factoren die invloed hebben op het klimaat: breedteligging, hoogteligging, afstand tot zee, gesteldheid oppervlak en aanvoer lucht van ergens anders.
Landklimaat
Klimaat met een groot verschil tussen zomer -en wintertempratuur.
Poolklimaat
Klimaat waarbij de tempratuur altijd onder de 0 graden blijft.
Savanneklimaat
Klimaat met een maandtempratuur boven de 18 graden. Kent droge en een natte tijd.