Week 8 Flashcards

1
Q

Natural Language

A

Is universeel en kan worden gebruikt om de gewenste omstandigheden te beschrijven, maar is vaak dubbelzinnig en interpreteerbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Language effects

A

Het gaat om percepties en transformaties van de documentatie van de waargenomen ‘dingen’.
‘Wat er gezegd wordt’ versus ‘Wat wordt bedoeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Five most relevant “transformations”

A
  1. Nominalisatie:
    Zelfstandige naamwoorden gebruiken voor
    complexe processen
    Bijvoorbeeld begrippen als ‘registratie’,
    ‘administratie’, ‘acquisitie’, enz.
    Alleen te gebruiken wanneer het proces volledig
    duidelijk / gedefinieerd is → Woordenlijst!
    Voorbeeld:
    Na een systeemstoring wordt een herstart
    automatisch gestart:
    Welke fouten en uitzonderingen kunnen leiden tot
    een systeeminbraak?
    Wat gebeurt er tijdens een herstart?
    Wanneer wordt deze herstart uitgevoerd?
    Wie start de herstart?
    Welke fouten en uitzonderingen kunnen optreden
    tijdens de herstart?
  2. Zelfstandige naamwoorden zonder referentie-
    index:
    Bijvoorbeeld “De gegevens worden op de terminal
    aan de gebruiker getoond”
    Welke gegevens, op welke terminal, aan welke
    gebruiker?
    Beter: “Het systeem toont de
    factureringsgegevens op de terminal waar de
    geregistreerde gebruiker is aangemeld”
  3. Universele hoeveelheidswoorden:
    Bijvoorbeeld ‘nooit’, ‘altijd’, ‘geen’, ‘alles’, ‘iedereen’,
    enz.
  4. Onvolledig gespecificeerde voorwaarden
    Bijvoorbeeld ‘in geval’, ‘wanneer’, ‘afhankelijk van’,
  5. Onvolledig gespecificeerde proceswoorden:
    Bijvoorbeeld ‘to transfer’: van waar, waar heen?
    Passieve formulering → actieve frasering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fit criteria

A

Betekend dat de oplossing de requirement volledig voldoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly