week 8 Flashcards

1
Q

Omstandigheden die basaalmetabolisme bepalen (4)

A
  • Omgevingstemperatuur
  • Samenstelling voeden
  • Zwangerschap
  • (Her)opbouw van weefsel tijdens training of na ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Directe meting basaalmetabolisme

A

Calorische waarde van de brandstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Directe calorimetrie basaalmetabolisme

A

Warmteafgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Indirecte calorimetrie

A

O2-opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 functies nier

A
  1. Filtratie (en reabsorptie): excretie van afvalstoffen
  2. Regelen van water- en zoutbalans
  3. Afgifte hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nierlichaampje zijn (+ waar zit het)

A
  • Glomerulus
  • Kapsel van Bowman
    In de proximale tubulus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In de afferente arteriole is de hydrostatische druk _______ en de colloid osmotische druk __.

A

hoog, 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zorgt voor de reabsorptie van het bloedplasma in de nieren?

A

Een verhoogde colloid osmotische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intracellulaire en extracellulaire hoeveelheid vloeistof

A
  • 25 L water
  • 13 L water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Belangrijkste hormonen van de nier (4)

A
  • EPO
  • RAAS
  • 1-alphahydroxylase
  • ADH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het spijsverteringskanaal en longen zijn _____________ derivaten.

A

endoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is de kromming van het embryo klaar?

A

Aan het einde van de vijfde week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het stomodeum is aan het einde van de vijfde week bekleed met ___________.

A

ectoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zit het buccofaryngeale membraan

A

Tussen het stomodeum en de farynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit ontstaat het diafragma?

A

Het septum transversum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar staat de dooierzaksteel mee in verbinding?

A

Ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarin eindigt het colon?

A

Cloaca

18
Q

Wat zit op de cloaca aangesloten?

A

Anus

19
Q

Wat is de ruimte rond het maagdarmstelsel?

A

Peritoneaalholte

20
Q

Wat voor embryologische ‘fout’ veroorzaakt het divertikel van Meckel?

A

Een persisterende dooierzaksteel

21
Q

Urachus

A

Distale deel van de allantois dat richting de navelstreng loopt

22
Q

Wat vormt de urachus in een volgoried lichaam?

A

Lig. umbilicalis mediana

23
Q

Wat ontstaat uit de allantois?

A

De urethra en de blaas

24
Q

Wat scheidt de einddarmen en de allantois?

A

Septum urorectale

25
Q

Omfalocele

A

Baby heeft een groot deel van het maagdarmstelsel in de navelstreng zitten. Het is een verstoorde, persisterende, fysiologische hernia umbilicalis.

26
Q

Secundair retroperitoneaal (5)

A
  • Duodenum
  • Colon ascendens
  • Colon descendens
  • Rectum
  • Pancreas
27
Q

Bursa omentalis begrenzing

A

Voor: maag
Links: Milt
Rechts: Lever
Achter: Pancreas

28
Q

Welk AO toont gal in de galblaas aan?

A

Een operatief cholangiogram

29
Q

Hoe vertonen galstenen zich op een MRI?

A

Zwart

30
Q

Waar mondt de d. choledochus in uit?

A

Duodenum

31
Q

3 aftakkingen t. coeliacus

A
  • a. gastrica sinistra
  • a. splenica
  • a. hepatica communis
32
Q

Wat vasculariseert de AMS?

A
  • Jejunum
  • Ileum
  • Colom tot 2/3 deel van het colon transversum
33
Q

Wat vascularissert de AMI?

A
  • Laatste delen colon
  • Rectum
34
Q

Welke membranen moeten voedingsstoffen uit het darmkanaal passeren?

A

Apicale en basolaterale

35
Q

Uit welke moleculen bestaat onze voeding?

A
  • Macronutrienten
  • Micronutrienten (<1 mg)
  • Water en zouten
36
Q

Welk enzym breekt koolhydraten in de mondolte voornamelijk af?

A

Amylase

37
Q

Welk enzym zorgt voor eiwitvertering?

A

Pepsine

38
Q

Wat voorkomt zelf-digestie door de enzymen die vanuit de pancreas afgegeven worden?

A

Activatie pas in darmkanaal, zure milieu maag

39
Q

Endolglycosidase

A

Het knippen bij een 1,4-binding door alfa-amylase

40
Q

Wat kan er ontstaan bij endoglycosidase?

A

Maltose of maltotriose (+ alfa-gelimiteerde dextrines)

41
Q

Waar worden maltose, maltotriose, en alfa-gelimiteerde dextrines verder verwerkt tot enkelvoudige glucosemoleculen?

A

Aan het oppervlak van het darmepitheel waar membraangebonden hydrolases zitten

42
Q

Afbraak eiwitten gebeurt door

A

Proteases/ peptidases