Week 7 Flashcards

1
Q

Wat is astma?

A
  • heterogene ziekte met meestal een chronische ontsteking van de geleidende luchtwegen
  • leidt tot herhaalde periodes van luchtwegvernauwing
  • verhoogde prikkelbaarheid van luchtwegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is astma cardiale?

A

astma veroorzaakt door hartproblematiek als gevolg van oedeem in longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen COPD en astma?

A
  • vaak zelfde klachten
  • COPD vaak als gevolg van roken
  • astma bij geleidende luchtwegen
  • COPD bij longblaasjes, die gaan stuk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is te zien bij een microscopisch beeld van de luchtweg van astma

A
  • hyperplasie van gladde spierweefsel
  • verdikte mucuslaag
  • zwelling
  • ontstekingscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 4 belangrijkste kenmerken/symptomen van astma?

A
  • kortademigheid
  • piepen
  • druk op de borst
  • hoesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zegt de FEV1 waarde?

A

maat voor toegankelijkheid van de luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect op de longblaasjes bij COPD?

A

alveolaire septa gaan kapot, ontstaan gaten in longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt bronchiale hyperreactiviteit in?

A
  • overmatige reactie van de luchtwegen op aspecifieke prikkels
  • luchtwegen vernauwen te makkelijk en te veel
  • gezonde mensen reageren er niet op
  • In huid geen IgE aanwezig dus geen allergische reactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

is astma erfelijk?

A
  • als astma in familie voorkomt wel grotere kans
  • niet volledig want ligt ook aan lifestyle, gender, omgevingsfactoren
  • moet altijd iets van een trigger zijn, niet alleen aanleg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in welke 3 niveaus kan je astma indelen?

A
  • fenotype: groep met gemeenschappelijke kenmerken ontstaan vanuit interactie genotype en omgeving
  • Endotype: biologische mechanisme dat tot een observeerbare eigenschap leidt (welke ontstekingsprocessen spelen een rol)
  • biomarker: signaalstof/cel die weergave is van onderliggende ziekte proces (zoals: eosinofiele granulocyt bij iemand met eosienofiel astma)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gezien het Th1-Th2 model, welke ziektes vallen onder verhoogde Th1 en welke onder verhoogde Th2 activiteit?

A

Th1: Virus infectie, tuberculose, COPD
Th2: allergisch astma, atopische dermatitis, worminfecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er qua ontsteking in de luchtwegen bij astmapatiënten?

A

eosinofiel allergisch astma: dendritische cel communiceert met Th2 cel, presenteert antigeen, Th2-cel geactiveerd, gaat cytokines maken, die sturen weer cellen aan (eosinofiel, mestcel, macrofaag, B-cel) en verhoogd FeNO en produceert mucus
- Leidt tot: luchtwegvernauwing etc.
- Naast Th2 cel ook ILC2 cel actief, produceren zelfde cytokines. Door directe prikkeling van epitheel
- Th2 wel te beïnvloeden met steroiden, ILC2 niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verband tussen FeNO hoogte en longfunctieverlies?

A

mensen met laag FeNO hebben veel minder longfunctieverlies in de tijd dan mensen met hoog FeNO (veel ontsteking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is astmacontrole?

A

geeft aan of patient goed behandeld is of nog niet optimaal behandeld is. Heeft 2 elementen: Huidige controle en toekomstig risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt de astma control questionnaire (ACQ) in en hoe is het in te delen?

A
  • een meetmethode om te kijken of de astma patient onder controle is
  • Goede controle: 0.0-0,74
    matige controle: 0,75-1.5
    Geen controle: 1,5+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een exacerbatie?

A

een longaanval waar bij longklachten plots verergeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor soort medicatie is te gebruiken bij astma?

A
  • ontstekingsremmers
  • luchtwegverwijdend
  • combinatie
  • biologicals (pas als allerlaatste want is duur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is T2-laag astma?

A
  • Th17 cellens spelen een rol
  • heeft andere combinatie van cytokines
  • stimuleert de neutrofiele inflammatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kan je astma indelen in type 1 hoog en type 2 laag?

A
  • maakt onderscheid in verschillende fenotypes
  • Type 1 hoog: allergisch astma, eosienofiel, inspanning gerelateerd
  • Type 2: obesitas geassocieerd, roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

in welke 2 typen stoornissen kunnen longfunctiestoornissen worden opgedeeld?

A
  • restrictieve stoornis: verkleining longvolume
  • obstructieve stoornis: luchtwegvernauwing (zoals astma)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar in de luchtwegen zit de meeste weerstand?

A

In begin luchtweg is oppervlakte veel kleiner waardoor de luchtwegweerstand meestal in de eerdere generaties zit dus begin luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar in de luchtwegen zit bij mensen met astma de meeste weerstand?

A

pathologie van astma zit in geleidende luchtwegen, dus hier zit meer weerstand dan bij een persoon zonder astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat heeft astma voor invloed op de in- en expiratie?

A

astma heeft vooral invloed op de expiratie omdat deze normaliter al een beetje wordt vernauwd bij uitademing, bij astma nog meer dichtgedrukt waardoor de uitademing wordt beperkt (astma, COPD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke twee onderdelen van astma kan je bewijzen met longfunctie metingen?

A
  • Expiratoire airflow limitatie
  • Overmatige variatie in longfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is FVC?

A

wat je maximaal in en uit kan ademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe ziet een restrictieve longfunctie eruit en wat is de oorzaak?

A
  • is veel smaller (kleiner volume), wel velen hoge piek/dal
  • te kleine longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het belangrijkste teken van een luchtwegobstructie in een longfunctie?

A

verlaagde FEV1/FVC ratio (obstructief patroon flow-volume curve)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wanneer is de FEV1/FVC ratio verlaagd?

A

78%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer is de FEV1 waarde afwijkend?

A
  • als de FEV1 waarde onder de Lower limit of Normal (LLN) = < -1,64 ligt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Aan de hand van welke factoren kan je de longfunctie bepalen?

A
  • leeftijd
  • lengte
  • geslacht
  • (etniciteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe ziet een obstructieve longfunctie eruit?

A

kerktoren functie, hoge piek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het verschil in reversibiliteit bij COPD en astma?

A

COPD is de luchtwegobstructie irreversibel en astma is reversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe kan je de reversibiliteit van astma testen?

A

door een luchtwegverwijderaar te geven (zoals ventolin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer is er sprake van significante reversibiliteit bij astma?

A
  • als de toename van de FEV1-waarde groter 12% is
  • en 200 mL verbetert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat kan je meten met een provocatietest?

A
  • bronchiale hyperreactiviteit
    =verhoogde prikkelbaarheid van de luchtwegen voor prikkels die leiden tot bronchusobstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een directe provocatietest?

A

je laat mensen en prikkelende stof inademen, bronchoconstrictie: histamine of metacholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een indirecte provocatietest?

A

bijv inspanningstest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe gaat een histamine provocatietest in zijn werking?

A
  • je laat mensen oplopende concentraties histamine inhaleren
  • FEV1 meten
  • zal waarschijnlijk afnemen door bronchusobstructie
  • meer dan 20% daling is een positieve test (PC20= de concentratie waarop die 80% wordt bereikt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is het verschil tussen de histamine provocatietest bij mensen met BHR en COPD

A

bij COPD is die 20% daling pas later, bij hoge concentraties histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een Eucapnische hyperventilatie test?

A
  • je laat mensen 6 min hyperventileren door ze een bepaald gasmengsel(met wat CO2 om hyperventilatieaanval te voorkomen) te laten inademen
  • Kijken of FEV1 daalt: BHR als daling groter dan 15% is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de kenmerken van astma bij kinderen?

A
  • periodes van piepen (bij uitademen), benauwdheid, hoesten afwisselend met klachtenvrije periodes
  • reversibele luchtwegobstructie
  • verhoogde prikkelbaarheid luchtwegen
  • chronische luchtwegontsteking
  • opheffen met beta 2 agonist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de pathogenese van astma bij kinderen?

A
  • chronische ontsteking mucosa
  • contractie bronchiaal spier
  • mucusproductie
  • luchtwegwand ‘remodelering’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn omgevingsfactoren die astma kunnen veroorzaken?

A
  • rokende ouders, of tijdens/ na zwangerschap
  • allergenen (huisstofmijt, hooikoorts)
  • fijnstof
  • microbioom disbalans
  • RS-virus, bij baby’s
  • dieet
  • kinderen die opgroeien op boerderij juist minder kans (meer in aanraking met bacteriën)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarom krijgen kindjes die via een keizersnede geboren zijn eerder astma?

A
  • kinderen die vaginaal geboren zijn komen in aanraking met allerlei bacteriën van de moeder, zorgt voor ontwikkeling van microtoom kind
  • via keizersnede gebeurt dit niet, andere ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is het verband tussen allergie en astma

A
  • kinderen van 1 jaar met allergie hadden op 6 jaar, 2x grotere kans en op 13 jaar 6x zo grote kans
  • kinderen van 5 jaar met allergie veel kleinere kans
46
Q

Wat is het verband tussen virusinfecties en astma ontwikkeling?

A
  • kans op astma 4 tot 8 keer zo hoog als je R virus hebt tijdens je eerste 3 levensjaren
47
Q

Wat is het gevolg op astmasymptomen bij passief en prenataal roken?

A
  • 2x zoveel luchtwegsymptomen in de eerste levensjaren
  • lagere longfunctie op schoolleeftijd
  • 20% meer kans op astma
48
Q

Wat is het behandel stappenplan bij kinderen met astma?

A

stap 1: kortwerkende luchtwegverwijderaar (salbutamol, B2-sympathicomometicum)
stap 2: vaker dan 1/2 keer per week: inhalatiecorticosteroiden of zelden leukotriene receptor antagonist
stap 3: als het niet werkt: ICS verdubbelen of langwerkende b2 agonist of LTRA toevoegen
stap 4: inhalatiesteroiden verdubbelen plus LABA of LTRA
stap 5: alles bij elkaar

49
Q

Wat moet je je eerst afvragen als de medicamenteuze behandeling van astma bij een kind niet werkt, voordat je een stap omhoog gaat?

A
  • therapietrouw?
  • inhalatietechtniek?
  • vermijdbare blootstelling prikkels?
  • sprake van nog iets anders tegelijk?
  • is het wel astma?
50
Q

Wat is de kans dat iemand die rookt COPD krijgt

A

meer dan 40%

51
Q

Waar staat COPD voor? Wat houdt het in?

A
  • staat voor: chronische obstructieve longaandoeningen
  • chronische respiratoire klachten door afwijkingen in luchtwegen en alveoli (bronchitis en emfyseem)
  • leidt tot progressieve luchtwegobstructie
52
Q

Wat is het gevolg van longemfyseem?

A
  • verlies van alveolair oppervlak
  • logaritmisch verlies van diffusiecapaciteit
  • inspanningsproblematiek
53
Q

Wat zijn de risicofactoren voor COPD?

A
  • erfelijke aanleg
  • Roken
  • astma
  • luchtvervuiling
    ( vroeggeboren, herhaalde infecties als kind, tuberculose, HIV)
54
Q

Welke genetische factoren spelen een rol bij de ontwikkeling voor COPD

A
  • alpha 1 antitrypsine deficiëntie
  • MMp12
  • > 40 jaar, man>vrouw
55
Q

Welke omgevingsfactoren zijn risicofactoren voor COPD?

A
  • Roken
  • Beroepsgeralateerde blootstelling
  • luchtvervuiling
  • lagere socioeconomische status
56
Q

Wat is de pathofysiologie van COPD?

A
  • afwijkende gasuitwisseling (verlies opp en door obstructie)
  • mucushypersecretie
  • pulmonale hypertensie
  • excerbaties (door infecties/omgevingsfactoren)
57
Q

Wat merk je aan het uiterlijk van mensen met COPD?

A
  • patiënten gaan voorover hangen (om buik en nek ademhalingsspieren te activeren)
  • lippen tuiten (drukverschil met buitenlucht groter maken)
  • thorax in hyperinflatietoestand/tonthorax (uitgerekt)
58
Q

Wat zijn de 4 stadia waarin COPD patiënten in worden geclassificeerd

A

GOLD1: Mild: FEV1> 80% voorspeld
GOLD2: gemiddeld: FEV1 tussen 50%-80%
GOLD3: ernstig: FEV1 tussen 30%-50%
GOLD4: zeer ernstig: FEV1 <30%

59
Q

Wat houden de symptoomscores A, B en E in?

A

A- lage symptoomscore
B- hoge symptoomscore
E- herhaalde excescerbaties

60
Q

Wat is respiratoire insufficiëntie?

A
  • het falen van de gasuitwisseling door onvoldoende functie van het ademhalingssysteem
  • onvoldoende oxygenatie van weefsels
  • falen van homeostase CO2
61
Q

Wat zijn de risicofactoren van respiratoire insufficiëntie?

A
  • leeftijd
  • comorbiditeit
62
Q

in welke 2 vormen kan je respiratoir falen indelen?

A

Type 1: longfalen: PO2 daalt
Type 2: pompfalen: PO2 lager en PCO2 hoger

63
Q

Waarom kan je niet zomaar zuurstof geven aan een patient met COPD die een te hoog koolzuur heeft?

A

gevaarlijk omdat COPDers chronisch te hoog koolzuur hebben, ze kunnen door extra zuurstof in coma raken want ademhalingscentra regelen ademhaling op zuurstofspanning, doordat je ademhaling die hogere pO2 merkt ga je rustiger ademen en ook minder CO2 uitademen, hierdoor kan bewustzijn dalen

64
Q

Wat is emfyseem?

A
  • dilatatie van de luchtruimten distaal van de terminale bronchiolus door destructie van alveolaire septa, zonder belangrijke fibrose
  • hyperinflatie
65
Q

Wat is chronische bronchitis?

A

hoesten met slijmproductie gedurende een periode van 3 maanden in ten minste twee opeenvolgende jaren. Constante prikkeling en chronische ontsteking met slijm en pusvorming in bronchioli

66
Q

Waaruit bestaat een long acinus?

A

bestaat uit respiratoire bronchioli die vertakt in een ductus en saccus alveolairis met distaal alveoli
1 acinus bestaat uit 2000 alveoli

67
Q

Welke 4 vormen van emfyseem zijn er?

A
  1. centriacinair
  2. panacinair
  3. paraseptaal
  4. irregulair
68
Q

Wat zijn de oorzaken van emfyseem?

A
  • productie van zuurstofradicalen, geeft celschade
  • voortdurende ontsteking met weefselschade (aantal macrofagen neemt toe, CD8+ lymfocyten, neutrofiele gr.)
  • Disbalans van protease- anti-protease systeem (fibrose wordt niet meer afgebroken)
69
Q

Hoe ziet de disbalans eruit van protease -anti-protease systeem bij emfyseem?

A
  • er is een tekort aan MMPs en Neutrofiel elastase
  • er is te veel aan alfa-1-antitrypsine
70
Q

Wat is het effect op celniveau van tabaksrook, luchtvervuiling etc.?

A
  • beschadigt epitheelcellen (apoptose, necrose)
  • tast Mesenchymcellen aan (ECM breekt)
  • ontstekingscellen
71
Q

Hoe blijft een bronchiolus open?

A
  • er zijn minder alveolaire septa
  • hierdoor wordt de bronchiolus niet goed open gehouden
  • dit geeft verminderde airflow
72
Q

Hoe veel procent van je longoppervlak gaat verloren bij gering emfyseem respectievelijk ernstig emfyseem?

A
  • Gering: 75%
  • ernstig: 90%
73
Q

Wat gebeurt er met de normale alveoli bij longemfyseem?

A
  • Ze worden kleiner
  • Ze krijgen minder lucht want: Wet van Laplace: opp spanning/ diameter alv.= p
  • plaatje in slides document
74
Q

Waarin wordt chronische bronchitis onderverdeeld?

A
  • Met ontsteking: mucopurulente chronische bronchitis (weinig obstructie, opgeven van slijm)
  • Met astmatische component: astmatische bronchitis (aanvalsbewijze verergering)
  • continue obstructie: chronische obstructieve bronchitis (belangrijke emfyseem component)
75
Q

Hoe verandert het epitheel bij chronische bronchitis?

A
  • metaplasie
  • epitheel (normaal trilhaar) verandert in plaveiselepitheel en er ontstaan meer slijmbekercellen
  • dit is ook waar genetische afwijkingen optreden die kunnen ontwikkelen tot carcinoom
  • hoeveelheid bindweefsel neemt toe (lamina propria en adventitia)
  • hyperplasie sereuze klieren
  • ## hypertrofie klieren
76
Q

Wat kan je krijgen bij te lange chronische bronchitis?

A

bronchiectasie
- secundaire afwijking: permanente verwijding van bronchiën na chronische ontsteking bronchus
(je kan ook bronchiectasie krijgen als gevolg van taaislijmziekte en na infectie)

77
Q

waarom gebruiken wij in nederland de Lower Limit of Normal (LLN) voor diagnose van COPD?

A
  • minder over/onder diagnose
  • aangepast op leeftijd
    (ouderen hebben sneller een FEV1/ FVC kleiner dan 70% terwijl het geen COPD is)
78
Q

Wat wil je naast de obstructie weten bij een patient met een obstructie in de longen?

A

de diffusiecapaciteit

79
Q

wat zijn het nadeel van een spirometrie?

A
  • je meet dynamische longvolumes, je kan alleen meten wat de patient blaast (techniek afhankelijk)
    (bij bodybox is dit niet zo, bodybox meet statische longvolumes)
80
Q

Wanneer doe je naast een spirometrie ook een bodybox?

A

Als de FVC afwijkend is en je de echte longinhoud wil weten
(mensen met fibrose bijv of andere restrictieve aandoeningen)

81
Q

Welke waardes meet je met de bodybox?

A
  • TLC- totale longcapaciteit
  • RV- restvolume
  • IC- inspiratoire capaciteit
  • ERV- Eind reserve volume, na normale uitademing
  • RV- reserve volume, na diepe maximale uitademing
  • Luchtwegweerstand (hoeveel volume moet er verplaatst worden om een bepaalde flow te bewerkstelligen)
82
Q

Wat gebeurt er bij hyperinflatie?

A
  • vaak bij COPD, luchtwegobstructie
  • inademen wel normaal, uitademen niet
  • blijft meer lucht achter in de long
  • vergroot RV
  • draagt bij aan dyspnoe sensatie
83
Q

Wat is airtrapping?

A

door te slappe longen gaat er makkelijk veel lucht bij inspiratie naar binnen maar er blijft wel te vel lucht achter in de long, dit is airtrapping

84
Q

Wat is een nadeel van de GOLD criteria?

A

Iemand kan een relatief goede FEV1 hebben, gespaarde luchtweg. Maar wel heel veel emfyseem hebben. Dus iemand heeft van wel GOLD klasse 1 maar is alsnog heel erg aangedaan. Daarom diffusiemeting

85
Q

Wat zijn de bijwerkingen van B2-agonisten bij COPD of astma?

A
  • vasodilatatie
  • tachycardie
  • aritmien
  • tremor
  • transpiratie
    (daarom geïnhaleerd het best zodat het met name in de long komt)
86
Q

Wat is het verschil in relaxatie en contractie bij Beta2 receptoren en muscarine receptoren?

A

In bloedvaten: B2 zorgt voor dilatatie en M zorgt voor dilatatie
in bronchiën: B2 zorgt voor dilatatie en M zorgt voor constructie

87
Q

Wat zijn de nadelen/bijwerkingen van M-antagonisten?

A
  • zorgt voor vasoconstrictie (dus niet geven aan patiënten met coronaire aandoeningen
  • Placebo achtig bijwerkingenprofiel
88
Q

Wat is het effect van Theofylline?

A
  • bronchodilatator omdat het fosfodiesterase (een enzym dat cAMP en cGMP afbreekt) remt of adenosine receptoren blokkeert
89
Q

Waarom wordt theofylline niet zo vaak meer gebruikt?

A
  • kan naast fosfodiesterase remmen ook op adenine receptoren gaan zitten waar weer gevolgen aanzitten
  • stof is niet selectief
  • niet te hoge dosis want dan snel bijwerkingen
  • niet bij kinderen geven want risico op aritmien en convulsies
90
Q

Wat zijn de bijwerkingen van glucocorticosteroiden?

A
  • gevoeligheid voor infectie, verminderde weerstand
  • osteoporose
  • hypertensie
  • gewichtstoename
91
Q

Waarom gaan glucocorticosteroiden zo goed samen met B2 agonisten?

A

GLCS: zorgen voor hogere dichtheid B2 receptoren
B2 agonisten: hebben het nadeel dat ze een downregulatie veroorzaken (minder gevoelige b2 receptoren)
GLCS gaat dit dus een beetje tegen

92
Q

Waarom duurt het lang doordat een glucocorticosteroid optimaal werkt?

A

omdat het eerst in de celkern moet komen en daar pas werking hebben op nucleaire receptoren (GRE) die genen aan/uit kan zetten (zoals bijv upregulatie van B2 receptoren

93
Q

Wat is de GR agonist?

A

cortisol

94
Q

Wat is de MR agonist?

A

aldosteron (zorgt voor vasthouden water en zout en kan bloeddruk verhogen)

95
Q

Waarom is en bijwerking van glucocorticoiden bloeddrukverhoging?

A

Omdat de agonisten niet alleen aan GR receptor binden maar ook aan MR receptor

96
Q

Hoe wordt voorkomen dat Glucocorticoiden ook op de MR receptor gaan zitten en verkeerd werken?

A
  • lokaal toedienen door inhalatie
  • vorming van het actieve metaboliet pas in long (zoals beclometasondiproprionaat, ciclesonide)
  • een stof die niet goed opgenomen wordt in het maagdarm kanaal zodat het niet in het bloed terechtkomt
  • een stof die snel afgebroken wordt in de lever tot ongevaarlijke metabolieten
  • GR- selectieve stoffen
97
Q

Wat is cysteinyl leukotrieen en hoe werkt het? welk medicijn grijpt hierop aan?

A
  • is een stof die bindt aan cysteinyl leukotreen receptor, die wordt gevormd door lipoxygenase uit arachidonzuur
  • zorgt voor: bronchoconstrictie, hyperreactiviteit, slijmsecretie en vaatwandpermeabiliteit
  • bij astma: antagonist: Montelukast
98
Q

Wanneer wordt er vooral montelukast gegeven?

A

bij kinderen die moeite hebben met inhaleren kan het oraal gegeven worden

99
Q

Wat zijn de 3 biologicals die vaak gegeven worden en waarop werken ze?

A
  • Omalizumab: vangen IgE weg (sommige vormen van astma zijn te wijten aan hoog gehalte)
  • Mepolizumab: vangen IL-5 weg (reguleert de activatie en functie van eosinofielen normaal)
  • Dupilumab: IL-4 en IL-13 wegvangen (reguleren normaal inflammatie)
100
Q

Wat is het verschil in farmacotherapie bij astma en bij COPD?

A
  • steroiden worden minder snel toegepast bij COPD
  • Bij COPD start je met kortwerkende Beta2 agonist of M receptor antagonist, daarna de langwerkende varianten en daarna pas steroïden
101
Q

Wat is een nieuwe fosfodiesterase remmer na theofylline?

A

roflumilast

102
Q

Waarom astma/COPD medicatie inhaleren?

A
  • lager doseren
  • minder systemische bijwerkingen
  • snelle absorptie
  • hgoe concentratie in de longen
103
Q

Hoe zorg je dat de medicatie goed, diep in de kleine luchtwegen terechtkomt?

A
  • aerosol: deeltjesgrootte, veel kleine deeltjes (in MMAD) (hoe kleiner hoe dieper)
  • diameter van de luchtwegen (luchtwegen open)
  • ademhalingspatroon (langzaam inademen)
104
Q

Welke toedieningssystemen heb je voor inhaleren van medicatie?

A
  • dosisaerosol , puffer (belangrijk is de press-and breath techniek)
  • droogpoederinhalatoren
  • vernevelaar
105
Q

Hoe is de puffer verbeterd?

A
  • breath- actuated als de hand-mond coardinatie niet goed verloopt
    dus als je inademt komt automatisch het pufje eruit
  • voorzetkamers om te zorgen dat niet alles te hoog in de keel uitkomt (verlengt)
106
Q

Hoe wordt de dosisaerosol gebruikt bij kinderen?

A
  • masker als ze niet op commando kunnen ademen, belangrijk dat het goed aansluit
  • als ze huilen komt er niet genoeg in de longen want kort inademen en lang uit
  • mondstuk als ze wel op commando kunnen ademhalen
  • soms komt het door trauma, therapie kan helpen
  • voorzetkamer met speen
  • in tabletjes in poeder verwerken
107
Q

Wat zijn de voordelen en nadelen van droogpoeder inhalatoren?

A

Voordelen:
- geen drijfgas
- wenig coordinatie nodig
- klein, handig
- grote stabiliteit
Nadelen:
- Prestatie afhankelijk van inspiratie flow (je moet hard voor inhaleren (niet bij kinderen <7 of bij dyspnoe)
- duur

108
Q

Hoe worden vernevelaars gebruikt?

A
  • jet vernevelaars
  • mesh en slimme-vernevelaars
  • komt continue aerosol uit
  • inhaleren met mondstuk of masker
109
Q

bij het gebruik van neus -mondkapje komt er meer medicijn in de longen (juist/onjuist)?

A

onjuist: bij het gebruik van een mondstuk komt er 2x zoveel medicijn in de longen

110
Q
A