Week 7 Flashcards

1
Q

Is astma een ziekte van de geleidende of de gaswisselende luchtwegen?

A

Geleidende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zorgt voor een toename in de prevalentie van astma?

A

Leefstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kun je (histologisch) zien aan een astma luchtweg?

A

-Verdikt glad spierweefsel
-Slijmbekercel metaplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zijn symptomen een goede voorspeller van astma?

A

Nee
Je hebt meer informatie nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe leidt inflammatie tot symptomen bij astma?

A

-Er is bronchiale hyperactiviteit en luchtweg remodelling.
-Er is oedeem en mucus vorming en bronchieconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zie je aan de flow-volume curve bij een astma patient?

A

FEV1 is lager
Ook loopt de grafiek sneller af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe onderzoek je reversibiliteit bij astma en vanaf welke waardes is er sprake van?

A

Je geeft SABA (luchtwegverwijder) en laat dit even inwerken.

Als er een toename is van FEV1 met 12% bij meer dan 200 mL SABA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bronchiale hyperreactiviteit is een kenmerk van astma, hoe kunnen we dit meten en vanaf welke getallen is er sprake van?

A

We geven histamine zodat we de bronchieconstrictie veroorzaken.

Als FEV1 afneemt met 20% na een oplopende dosis histamine of Mch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is astma erfelijk, en hoeveel genen zijn erbij betrokken?

A

-Nee, maar je kan er wel verhoogde aanleg voor hebben.
-Er zijn ongeveer 25 genen bij betrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het fenotype, endotype en biomarker bij astma?

A

Fenotype: symptomen
Endotype: Biologisch mechanisme dat tot een observeerbare eigenschap leidt
Biomarker: signaalstof die bepaald ziekteproces aanwijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het Th1 en het Th2 model en welke cytokines horen waarbij?

A

Th1: virus infectie, tuberculose en COPD
-IFN-gamma
-IL-2

Th2: allergische astma, atopische dermatitis en worminfecties.
-IL 4, 5, 10, 13

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ziet de Th2 respons er uit bij eosinofiel astma?

A
  1. Een dendritische cel steekt door het epitheel heen en komt in contact met prikkels.
  2. Deze recruteert Th2 en zorgt voor de release van IL-4, 5, 9, 10, 13.
  3. B cellen, M2 macrofagen, mestcellen, eosonofielen en slijmbekercellen worden geactiveerd.
    Ook is er afgifte van FeNO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zie je extra bij T2-hoog astma aan de pathway?

A

Prikkels worden over het epitheel doorgegeven aan ILC2, dat een samenwerking heeft met Th2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer is er sprake van type 2 inflammatie bij astma?

A

Als er meer dan 150 eosonofielen per microliter in het bloed zit en/of meer dan 20 ppb FeNo in de uitgeademde lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de elementen van de astma controle?

A

Huidige controle:
-Symptomen
-Medicatie
-Activiteiten
-Longfunctie

Toekomstig risico
-Instabiliteit
-Exacerbaties
-Longfunctie verlies
-Gebruik orale corticosteroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de heilige drie-eenheid van de astmacontrole?

A

De ACQ, exacerbaties in het voorgaande jaar en de FEV1/FVC (mate van obstructie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer is er een goede astmacontrole?

A

-ACQ kleiner dan 0.75
-Exacerbaties voorgaande jaar 0
-FEV1/FVC normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer is er een matige astmacontrole?

A

-ACQ tussen 0.75 en 1.5
-Exacerbaties voorgaande jaar 1
-FEV1/FVC <5% LLN

19
Q

Wanneer is er een slechte astmacontrole?

A

-ACQ groter dan 1.5
-Exacerbaties voorgaande jaar meer dan 2
-FEV1/FVC <5% LLN

20
Q

Op welk soort astma werken corticosteroiden goed?

A

Op T2 inflammatie

21
Q

Veel astma patienten hebben met een inhalator +LABA nog een slechte astma controle, hoe kan dit?

A

-Verkeerde diagnose
-Bronchiale prikkels
-Therapie ontrouw
-Inhalatieproblemen
-Co-morbiditeit
-Ander endotype?

22
Q

Wat is T2 laag astma?

A

Zijn Th17 cellen en met name neutrofielen bij betrokken.

Heeft meer te maken met bv roken en obesitas en is niet responsief op steroiden

23
Q

Wat zegt FeNO je over het type astma?

A

Bij T2 hoog komt FeNO vrij en bij T2 laag niet.

24
Q

Hoe kunnen we een inschattig maken over de ernst van de astma als iemand bijvoorbeeld op spreekuur komt?

A

-Wat is de huidige astmacontrole?
-Gebruikt de patient al (de juiste) medicatie en is die effectief?
-Zijn er risicofactoren voor ernstig of levensbedreigend astma?

25
Wat is de kans op een exacerbatie het volgende jaar als de astmacontrole slecht is?
Die is groter
26
Wat zijn de bouwstenen van de astmabehandeling?
-Preventieve maatregelen -Luchtwegverwijders (SABA, LABA, anticholinergica) -Ontstekingsremmers -Leefstijl
27
Wat zijn de behandeldoelen van de astmabehandeling?
-Minimale of geen klachten en ongestoorde slaap en geen ADL beperkingen -Preventie of vroege interventie van astma-exacerbaties -Verkrijgen/behouden van optimale longfunctie -Medicatie in de laagst mogelijke dosis
28
Wanneer heeft iemand moeilijk behandelbaar astma?
Als dingen uit het ABCDEF lijstje verbeterd kunnen worden.
29
Wat zijn treatable traits?
Individuele factoren in verschillende domeinen die per trait een treat hebben en zo de astma klachten kunnen verbeteren
30
Wat staat er op het ABCDEF lijstje als we kijken naar moeilijk behandelbaar astma en wat als hier niet aan wordt voldaan?
-Astma: is het (alleen) astma? -Bronchiale prikkels: factoren zoals koude lucht en allergenen -Compliance: hoe therapietrouw iemand is -Device: Of iemand wel tevreden is met de puffer -Educatie: voorlichting over bijvoorbeeld vermijden bekende prikkels -Fenotype: welk soort inflammatoir profiel heeft de patient (eosinofiel of niet) Ernstig astma.
31
Wanneer gebruik je biologicals en wat is het nadeel?
Als je iemand uitbehandeld hebt/ernstig astma Ze werken op bepaalde elementen van de T2 inflammatie Ze zijn heel duur
32
Voor welke aandoeningen is COPD een verzamelnaam?
Longemfyseem en chronische bronchitis
33
Wat is de betekenis van emfyseem en chronische bronchitis en is het reversibel?
Emfyseem: kapotte septa tussen alveoli en daardoor dilatatie van de luchtruimten zonder belangrijke fibrose. Chronische bronchitis: Hoesten met slijmproductie gedurende perioden van tenminste 3 maanden in tenminste 2 opvolgende jaren Ze zijn beiden irreversibel
34
Wat is centriacinair en panacinair emfyseem?
Centriacinair: Proximale respiratoire bronchiole aangedaan. Voornamelijk in bovenste longvelden. Panacinair: Dan is de hele primaire lobulus aangedaan. Voornamelijk in de lage longvelden. Typisch bij alpha-1-antitrypsine deficientie.
35
Wat is paraseptaal en onregelmatig emfyseem?
Paraseptaal: langs de pleura en de septa. Ontstaan bulla. Onregelmatig: gevolg van verlittekening, enige vorm met fibrose.
36
Wat zijn oorzaken van emfyseem?
1. Productie en verminderde controle van zuurstof radicalen 2. Voortduren ontsteking met weefselschade: -Meer macrofagen -Meer CD8+ lymfocyten -Meer neutrofiele granulocyten Activatie en productie van ontstekingsmediatoren (LTB4, IL-8, TNF) Toename van matrix degraderende enzym activiteit 3. Disbalans van protease en anti-protease systeem: Protease breken weefsel af, anti-protease (alpha-1-antitrypsine) remmen dit.
37
Hoe klapt een bronchioli niet in elkaar, terwijl die geen kraakbeen heeft?
Doordat die open word gehouden door de septa van de alveoli.
38
Wat gebeurt er met alveoli die niet zijn aangedaan door het emfyseem en waarom gebeurt dit?
Die worden kleiner.
39
Welke soorten van chronische bronchitis zijn er?
Mucopurulente chronische bronchitis: ontsteking (chronische) Astmatische bronchitis: aanvalsgewijze verergering Chronic obstructive bronchitis: belangrijke emfyseem component.
40
Wat is de Reid index en wat heeft dat te maken met chronische bronchitis?
Een maat om te kijken hoeveel de kliercellen in de mucosa zijn toegenomen, kleiner dan 0.4 is normaal
41
Wat is de pathologie samengevat voor chronische bronchitis?
1. Hypersecretie van slijm 2. Hyperplasie van bronchiaal klierweefsel 3. Toename slijmbekercellen 4. Squameuze metaplasie 5. Ontsteking 6. fibrose
42
Hoe stel je de diagnose COPD op basis van de klinische context en de flow volume waardes?
-Geleidelijke achteruitgang in mate van kortademigheid. chronisch hoesten -Blootstellingen oa roken/fijnstof/beroep -Familie anamnese/laag geboorte gewicht of vroeggeboorte. -FEV1 verlaagd -FVC normaal -FEV1/FVC kleiner dan 70% (GOLD) of kleiner dan de LLN
43
Hoe bepaal je met de bodybox het restvolume?
Je laat de persoon uitademen tot FRC niveau en dan maximaal uitademen. FRC-ERV=RV
44