week 6 Flashcards
hoe kan je de energie-inname meten?
- door calorieën te tellen en inname van eiwitten, koolhydraten en vetten te meten
- met een bom calorimeter: meten van warmteproductie die vrijkomt bij verbranding
hoeveel energie-inhoud zit er in de verschillende voedselcomponenten?
koolhydraat --> 4 kcal/g eiwit --> 4 kcal/g vet --> 9 kcal/g alcohol --> 7 kcal/g soluble fiber --> 1,5-2 kcal/g
hoe kan energieverbruik gemeten worden?
- directe calorimetrie: warmteafgifte van lichaam meten met Atwater-Rosa calorimeter
- indirecte calorimeter: meten van zuurstofconsumptie of CO2 afgifte, waarmee de respiratoire coëfficiënt (RQ) kan worden berekend (verhouding CO2 en O2)
- double labelled water methode: na het drinken van dubbel gelabeld water kijken naar verhouding in urine water
waardoor wordt energie gebruikt?
- basaalmetabolisme (60%): energie die nodig is voor body maintenance (afhankelijk van vetvrije massa). hoe meer spiermassa in FFM, hoe hoger basaal metabolisme
- fysieke arbeid (20-30%): bewuste en onbewuste dagelijkse handelingen (NEAT)
- adaptieve thermogenese (10%): omgevingstemperatuur-geïnduceerde thermogenese en voedsel geïnduceerde thermogenese (specifiek dynamische werking (SDA)). eerst non-shivering thermogenese (bruin vetweefsel), daarna shivering thermogenese bij omgevingstemperatuur geinduceerd
hoe wordt de energiebalans gehandhaafd?
middels het basaalmetabolisme: neigt je lichaam af te vallen, wordt het basaalmetabolisme efficiënter en wordt er minder energie verbruikt
op welke niveaus kan naar de lichaamssamenstelling gekeken worden?
- atoomniveau: 50 verschillende soorten atomen. 98% van lichaamsgewicht is O2, C, H2, N2 en Ca
- moleculair niveau: variërend in complexiteit en moleculair gewicht
- celniveau: moleculen zijn bouwstenen van cel
- weefselniveau: cellen variëren in vorm en grootte en vormen weefsel
- het gehele lichaam
Wat is BMI?
gewicht/lengte^2. niet alleen kijken naar BMI maar ook naar lichaam, want hoog BMI kan ook veel spier betekenen.
<18,5 ondergewicht
18,5-24,5 gezond
24,5-29,9 overgewicht
>30 (morbide) obesitats
sekse en leeftijdsonafhankelijk
hoe kan de lichaamssamenstelling gemeten worden?
- model body composition 1: vrije vetmassa (niet essentieel + opslag vet) en lean body mass (essentieel vet) (moeilijk te meten)
- model body composition 2: vetmassa + vetvrije massa
wat zijn de verschillen tussen essentieel en niet-essentieel vet?
essentieel vet: steun, bescherming, lichaamsisolatie, belangrijke energiebron, rol bij voortplanting van vrouwen. als het beneden een bepaald niveau komt is het lichaam direct bedreigd
niet-essentieel vet: energiereserve
wat verandert er in de lichaamssamenstelling bij het ouder worden?
- mensen worden kleiner
- vetverdeling wordt anders
- aandeel lichaamsvet neemt toe
- spiermassa en kracht neemt af
waar kan vet in het lichaam opgeslagen worden?
- subcutaan
- intermusculair
- intramusculair
- in buikholte
- in borstholte
hoe kan de lichaamssamenstelling gemeten worden?
- huidplooidiktemeting: totale hoeveelheid vet meten. grote subjectieve component, vertelt niet over er veel vet rond ingewanden zit
- lichaamsomtrekmeting: waist-to-hip ratio, onderscheid tussen mannen en vrouwen. mannen >0,95 gevaarlijk, vrouwen >0,80. vetcellen rond dijen geven minder vrije vetzuren aan bloed dan vetcellen rond buik. geen inzicht in subcutaan en visceraal vet.
- bio-elektrische impedantie analyse (BIA): indirecte, non-invasieve en eenvoudige methode om hoeveelheid vet te meten, gebaseerd op elektrische geleiding van wisselstroom. betere geleiding bij minder weerstand.
- beeldvormende technieken (CT, MRI, DEXA): DEXA –> 2 bundels fotonen met verschillende energieniveaus door lichaam, verhouding tussen stralen geeft lichaamssamenstelling weer. CT en MRI gebruik bij berekenen intra-abdominale vet.
waar gaat glucose in het lichaam allemaal naartoe?
bloedsuikerspiegel verhoogd direct na intake (normaal 5 mM).
130 mg glucose/min verlaat de circulatie: hersenen + ery’s –> 90 mg/min, spieren 25 mg/min, vetweefsel 15 mg/min
hoe wordt de bloedsuikerspiegel gehandhaaft?
leverglycogeen houdt bloedsuikerspiegel op peil –> geen glucose vanuit darm betekent glucose aanmaak in lever vanuit glycogeen. handhaving is voor hersenen + ery’s
hoeveel glucose hebben we per dag nodig?
150-200 gram –> hersenen van glucose voorzien. tot 200 gram –> buffering door glycogeen. > 200 gram –> omzetting in vet
< 150 gram –> oxidatie van opgeslagen vet, want tekort aan glucose. geen glucose uit vetzuren, maar wel uit eiwitten –> gluconeogenese