Week 5 Flashcards

1
Q

Wat is een Venn Diagram?

A

Twee Cirkels die gedeeltelijk overlappen. (X en Y)
- De overlapping is in hoeverre de ene variabele de variatie in de andere verklaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer gebruik je de t-toets, z-toets en 𝜒²?

A
  • t-toets gebruik je bij gemiddeldes en regressieanalyse
  • Z-toets gebruik je bij proporties
  • 𝜒² gebruik je bij het verschil in frequentie tussen twee categorische variabelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ziet de grafiek van de 𝜒² verdeling er uit? Hoe wordt dit beïnvloed door df? Hoe bereken je df?

A
  • Hij is volledig positief omdat het een normale verdeling in het kwadraat is.
  • Bij hogere df gaat hij meer op een normale verdeling lijken.
  • df = (r – 1) x (c – 1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe bereken je de 𝜒² waarde?

A
  • Je doet de som van elke geobserveerde frequentie f₀, min de verwachte frequentie fℯ gedeeld door fℯ.
  • Dit doe je voor elke geobserveerde frequentie f₀ en die tel je bij elkaar op.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als je kolommen en rijen hebt, waar staat dan de onafhankelijke variabele en waar staat de afhankelijke?

A
  • De onafhankelijke variabele staat in de rijen
  • De afhankelijke variabele staat in de kolommen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar is het verwerpingsgebied van 𝜒².
Wat is het nadeel?

A
  • Dit is altijd aan de rechter kant.
  • Het laat dus niet zien of er een positief of negatief verband is,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bepaal je fe?

A
  • Je neemt de totale frequenties en past dit percentage toe op de verschillende categoriale variabelen
  • fe = Totaal van de kolom / Het totaal x de totaal van de rij.
  • Bijvoorbeeld overal 75% ongeacht geslacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe laat Jasp de fe zien?

A

Naast de geobserveerde frequenties komt in het rood de verwachte frequentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar staat r² voor en waar staat r voor?

A
  • r² staat voor het aandeel variatie in y dat door de regressielijn verklaard kan worden
  • r geeft de sterkte en richting van de lineaire correlatie tussen twee variabelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Is effect grootte gestandaardiseerd?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zie je in de puntenwolk dat er geen homoscedasticiteit is?

A
  • Er is een trechter waar bijvoorbeeld de observaties bij lage x heel dicht bij de regressielijn liggen en bij hoge y niet
  • Homoscedasticiteit betekent dat voor elke waarde van x de schatting van y even goed is. Dus de variatie rond de regressielijn is hetzelfde (conditionele verdeling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een sterke relatie tussen x en y? Is dat wanneer de puntjes dicht bij de lijn liggen of wanneer de stijging/daling sterker is?

A
  • Er is een sterke relatie als en groei in x hoort bij een grote groei in y.
  • De errors maken hierbij dus niet uit
  • het gaat om een grote beta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel waarnemingen per cel moet je hebben in 𝜒²?

A

Je moet minimaal 5 participanten per cel hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het symbool van gestandaardiseerde residuen en wat geeft het aan?

A
  • 𝒵
  • Geeft aan welke combinaties het sterkste afwijken en de richting (positief/negatief) van individuele afwijkingen.
  • Jasp geeft voor elke combinatie de gestandaardiseerde residuen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de odds ratio? Wat is het symbool? wanneer is het effect groter? Wat is de odds? Wat is een beperking?

A
  • 𝜃
  • De odds van groep 1 gedeeld door de odds van groep 2.
  • Hoe sterker hij afwijkt van 1, hoe sterker het effect.
  • Odds van een groep is kans op succes/kans op failure.
  • Alleen voor 2 x 2 kruistabellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is relative risk? Wanneer is het effect groter?

A
  • 𝜋1/𝜋2
  • Hoe verder van 1, hoe sterker het effect.
17
Q

Wat gebruik je in plaats van 𝜃 als je meer dan 2 x 2 (r x c) nominale variabelen hebt in je kruistabel

A

Je gebruikt tau

18
Q

Waarvoor gebruik je de gamma coëfficiënt, wat is het symbool

A
  • 𝛾 (c - d / c + d)
  • Voor ordinale variabelen in een r x c kruistabel
  • Je bepaalt concordante en discordante waarnemingsparen
  • Dus hoort een hogere waarde van de variabele bij een hogere of lagere frequentie in de andere cel
  • Je kijkt hoeveel kordate en discordante paren er zijn.
19
Q

Wat als er perfect samenhang is in een een kruistabel tussen variabelen.

A

Een specifieke waarde van de ene variabelen valt alleen in één specifieke waarde van de andere variabele