Week 4/5 Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat de extracellulaire vloeistof?

A

Interstitium en intravasculaire compartiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke transporter is er belangrijk in het dikke opstijgende deel van de lis van Henle voor natrium reabsorptie?

A

NKCC2 transporter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het setpoint HCO3-?

A

24mM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het setpoint PCO2?

A

40mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Acidose oorzaak

A

Toevoeging H+, verlies van HCO3-, verhoging PCO2
Bijv. bij emfyseem en astma (respiratoir)
Diabetes, diarree en RTA (metabool)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Alkalose oorzaak

A

Verwijdering H+, toevoeging HCO3-, verlaging PCO2
Bijv. bij hyperventileren (respiratoir)
Overgeven (metabool)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de percentages van natrium reabsorptie in het nefron?

A

Proximale tubulus: 65-75%
Dikke opstijgende deel lis van Henle: 15-20%
Distale tubulus en verzamelbuis: samen 10-20%, maar dit is goed gereguleerd door het RAAS
Urine: Minder dan 5% wordt uitgescheiden in de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vindt er in de Proximale tubulus Na reabsorptie plaats via transcellulair of paracellulair transport?

A

Transcellulair transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet de NKCC2 transporter

A

Die vervoert natrium met kalium en twee chloride ionen de tubuluscel in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan adenosine veroorzaken om de glomerulotubulaire balans gelijk te houden?

A

Adenosine kan zorgen voor vasoconstrictie in de afferente arteriole en verlaging van de renine secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke natriumtransporters zitten er in de distale tubulus?

A

NCC (Na/Cl symport)
ENaC (epitheliale natrium kanaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zitten type B intercalaircellen en wat is hun functie?

A

Ze zitten in de verzamelbuis en spelen een rol in de zuur-base balans en de natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen osmotische diuretica en koolzuuranhydraseremmers?

A

Ze grijpen in op het bicarbonaat co-transport in de proximale tubulus, waardoor er minder natrium en bicarbonaat wordt gereabsorbeerd en dus meer vocht wordt uitgescheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen lisdiuretica?

A

Ze remmen NKCC2 en remmen de natriumreabsorptie in de lis van Henle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen thiazidediuretica?

A

Ze remmen de NCC in de distale tubulus en dus de natriumreabsorptie in de distale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen kaliumsparende diuretica?

A

Ze grijpen in op de ENaC. Ze zijn op zichzelf weinig effectief en worden vaak samen gegeven met lis of thiazide diureticum om de kaliumhuishouding in balans te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stof zorgt ervoor of de verzamelbuis doorlaatbaar is voor water en hoe doet hij dat?

A

ADH, door aquaporines 2 te activeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

AQP-1 locatie

A

Proximale tubulus en dalend been lis van Henle, zowel apicaal als basolateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

AQP-2 locatie

A

Hoofdcel verzamelbuis, apicale zijde en is reguleerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

AQP-3 en AQP-4

A

Hoofdcel verzamelbuis, basolaterale zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de countercurrent multiplication en wat is het doel ervan?

A

Het is het opbouwen van een gradiënt in de lis van Henle en het heeft als doel dat door de gradiënt uiteindelijk in de verzamelbuis ervoor zorgt dat er veel water kan worden gereabsorbeerd

22
Q

Hoe lopen de vasa recta bij de lis van Henle?

A

Bij het dalende deel van de lis van Henle lopen ze omhoog en bij het stijgende deel lopen ze naar beneden.

23
Q

Via welke stof stimuleert de macula densa de renine secretie en via welke stof remt hij de renine secretie?

A

Stimulatie: Prostaglandines
Remming: Adenosine

24
Q

Waar zitten de osmoreceptoren die ADH afgifte stimuleren?

A

In de hypothalamus

25
Q

Waar werkt angiotensine II voornamelijk op in en waar werkt aldosteron voornamelijk op in?

A

Angiotensine II: Proximale tubulus
Aldosteron: Distale gebeiden

26
Q

Via welk orgaan wordt de atriaal natriuretisch peptide (ANP) voornamelijk beïnvloedt?

A

Het hart, die merkt daling in het ECF door atriale rekreceptoren en zorgt voor minder ANP en dat leidt tot remming van de natriumexcretie

27
Q

Waarom werkt het RAAS niet meer na een niertransplantatie?

A

De sympathicus is doorgeknipt, dus de info komt niet meer bij de nieren

28
Q

Wat zijn de belangrijkste effecten van Angiotensine II?

A
  • Aldosteron secretie via de bijnier
  • Vasoconstrictie
  • Versterking van de tubuloglomerulaire feedback
  • Hypertrofie van tubulus cellen (meer Na reabsorberen)
  • Stimulatie van dorst en ADH secretie in de hypothalamus
29
Q

Hoe wordt volume regulatie gemeten?

A

Door de hoeveelheid natrium in de urine te bepalen en het is een maat voor het functioneren van het RAAS

30
Q

Hoe wordt osmoregulatie gemeten?

A

Door de urine osmolaliteit te meten en is een maat voor ADH

31
Q

Wat gebeurd er in de alpha-intercalaircel en waar zit deze cel?

A

Ze zitten in de verzamelbuis en hier wordt CO2 en water omgezet in H+ en HCO3-. HCO3- wordt dan afgegeven aan de bloedbaan en H+ wordt uitgescheiden in de vorm van ammonium (NH4+) en titreerbaarzuur (HA)

32
Q

Wat is de ammoniumtrap?

A

Als de pH in het lumen van de buis te zuur is zal een deel van het NH4+ als NH3 door de cel diffunderen en door de aanwezigheid van protonen omgezet worden in NH4+, dit kan niet terugdiffunderen, omdat het geladen is en dan zit het dus gevangen

33
Q

Welke stoffen zorgen voor intracellulaire kaliumopname?

A

Insuline en adrenaline

34
Q

Via welk kanaal lekt kalium terug naar de tubulus vloeistof?

A

Via het ROMK-kanaal

35
Q

Wat doet aldosteron met natrium en kalium?

A

Natriumretentie en kaliumsecretie dmv ENaC en ROMK

36
Q

In welk deel van het nefron is er geen kalium reabsorptie?

A

Verzamelbuis

37
Q

Kalium

A

3,5-5,1

38
Q

Natrium

A

135-145

39
Q

pH

A

7,35-7,45

40
Q

Bicarbonaat

A

24

41
Q

PCO2

A

40

42
Q

PO2

A

75-100

43
Q

Creatinine

A

Vanaf 100 verhoogd

44
Q

Prerenale nierinsufficiëntie

A

Tubulus functie ongestoord, geen structurele afwijkingen, geen eiwit in de urine. De nier werkt goed, maar krijgt geen aanbod

45
Q

Renale nierinsufficiëntie

A

Structurele beschadiging van de nier, eiwit in de urine

46
Q

Postrenale nierinsufficiëntie

A

Meestal verlaagde urineproductie

47
Q

Welke stof stimuleert ENaC

A

Aldosteron

48
Q

Op welk kanaal werkt aldosteron als het alleen effect wil hebben op natrium en niet op kalium?

A

Het NCC kanaal in de distale tubulus

49
Q

Wat bepaald de activiteit van ammonium

A

De pH en aldosteron

50
Q

Wat is SIADH?

A

Inappropriate ADH secretion