Week 4 Flashcards

1
Q

Welke klachten geeft ovariumcarcinoom?

A

vaak geen!
aspecifieke klachten;
- gastro-intestinale klachten
- toename buikomvang
- mictie of defecatie problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke genetische mutaties geven verhoogd risico op ovariumcarcinoom?

A
  • BRCA1/2
  • Lynch syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk lab kan er worden geprikt bij ovariumcarcinoom?

A
  • algemeen bloedheet
  • CA125: verhoogd bij prikkeling buikvlies –> aspecifiek
    *vb ook verhoogd bij ongesteldheid
  • CEA: vanuit darm
  • A1FP
  • hCG
  • LDH (kiemceltumor)
  • Inhibina A en B
  • estradiol
  • AMH (seks cord stroma celtumor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is histologisch het meest voorkomende type ovarumcarcinoom in europa?

A
  • sereus ovarium carcinoom: 70-80%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk histologische types ovariumcarcinoom heb je?

A
  • laaggradig
  • endometrioid
  • heldercellig
  • sereus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar kan een ovariumcarcinoom vandaan komen (welke structuren)?

A
  • ovaria
  • tuba
  • buikvlies: extraperitoneaal ovariumcarcinoom

–> allemaal zelfde type weefsel dus allemaal zelfde manier behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe komt het dat ovariumcarcinoom vaak vroeg intraperitoneaal metastase laat zien?

A
  1. intraperitoneale locatie van ovaria
  2. exfolliatieve groei van tumor
  3. versleping van tumorcellen gaat snel omdat de tumorcellen aan oppervlakte liggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stadia ovariumcarcinoom zijn laag stadium?

A

1a. beperkt tot 1 eierstok
1b. bede eierstokken
1c. in buikvlies eromheen

2a. in eileiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van laag stadium ovariumcarcinoom?

A
  • vaak toeval gevonden
  • zelden/geen klachten
  • 75-90% genezing
  • chirurgie en volledige stagering belangrijk:
    • eierstokken, eileider, buikschort en lymfeklieren weghalen –> vastellen metastase en bepalen wel/niet chemo (wel bij positieve lymfeklieren)
  • onvolledige stagering: adjuvante chemotherapie verbeterd overleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke stadia ovariumcarcinoom zijn hoog stadium?

A
  1. op darmen –> uitbreiding kleine bekken
  2. verspreiding door lichaam: long, lever en/of botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de behandeling en overleving bij hoog stadium ovariumcarcinoom?

A

Behandeling:
- debulking chirurgie: operatie –> 6 chemo
- interval debulking: 3 chemo –> operatie –> 3 chemo
- HIPEC: tijdens operatie chemo in de buik

Overleving: na primair/interval debulking en chemo:
- 75% klinisch complete remissie
- 50-75% krijgt recidief
- mediane ziektevrije overleving: 18-24 maanden
- mediane overleving: 30-60 maanden
- mediane overleving na recidief: 2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn prognostische factoren bij ovariumcarcinoom?

A
  • conditie
  • FIGO stadium
  • Tumorgraad: laag gradig (goede differentiatie) vs hoog gradig (slechte differentiatie)
  • grote van de restlaesie na chirurgie
  • chemotherapie
  • BRCA status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ontstaat een endometriumcarcinoom?

A

oestrogeen productie zonder baarmoederslijmvlies afbraak –> ontstaan fouten –> lang genoeg doorgaan –> carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn risicofactoren voor endometriumcarcinoom?

A
  • hormoon gebruik
  • obesitas: vet maakt ook oestrogeen
  • infertiliteit in VG
  • nullipariteit (geen kinderen geboren)
  • late overgang
  • leeftijd
  • diabetes
  • hypertensie
  • radiotherapie kleine bekken
  • lynch syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor klachten kan endometrium carcinoom geven?

A

bloedverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk diagnostische technieken kunnen worden toegepast bij endometriumcarcinoom?

A
  • transvaginale echo
  • weefsel:
    • biopt
    • hystroscopisch biopt
    • curettage
  • lab: routine bloed + CA125
  • MRI/CT op indicatie
  • risicoprofiel bepaling op basis van moleculaire markers uit bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de classificatie (stagering) van endometriumcarcinoom?

A

T1: beperkt tot corpus
T2: uitbreiding naar cervix
T3: naar buikholte of schede
T4: lokale uitbreiding naar blaas/rectum of naar lever/longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de behandeling van endometriumcarcinoom?

A

locale chirurgie: uterus en adnexa verwijderen

Bestraling:
- inwendig: brady
- uitwendig: bij uitzaaiing naar lymfeklieren

Chemo: bij metas

Hormoonbehandeling: alleen laaggradig tumor met hormoonreceptoren op cel en (bewezen) restziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke type endometriumcarcinoom is agressief en welke minder agressief?

A

minder agressief: endometrioid type

agressief: sereus type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke type mutatie zijn belangrijk om te bepalen bij endometriumcarcinoom?

A

POLE mutatie: doen het goed –> zelden of niet uitzaaiingen en reageren goed op behandeling
- vaak laag risico groep maar kan ook in hoog risico groep zitten

P53 mutatie: agressief en zaaien vaak uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kenmerken van cervixcarcinoom:
- incidentie
- piekleeftijd
- overlijden

A

Incidentie: 7:100.000 (680 per jaar)

Piekleeftijd: rond 35 jaar en rond 65 jaar

overlijden: ± 200 vrouwen per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke symptomen komen voor bij cervixcarcinoom?

A
  • bloedverlies: post-coitaal
  • afwijkende afscheiding
  • buikpijn
  • geen: via bevolkingsonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke diagnostiek kan er worden ingezet bij cervixcarcinoom?

A
  • uitstrijkje
  • cytologie, histologie:
    • carcinoom bij: PAP5
    • LET OP: cytologie alleen is niet bewijzend, altijd biopt (weefsel) nodig
  • colpscopie: soort microscoop waarmee 20x vergroot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het doel van een colpscopie?

A
  • beoordelen weefsel
  • bekijken of er afwijkingen zichtbaar zijn
  • bepalen laats van de meest ernstige afwijking voor biopt(en)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk aanvullend onderzoek kan er worden gedaan bij cervixcarcinoom?

A

LAB:
- routine bloedbeeld
- SCC: specifiek voor afwijkende plaveiselcellen
- CA125: adenocarcinoom

Beeldvorming:
- (PET)CT –> bepalen meta’s
- MRI: bekijken baarmoedermond
- X-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe is de stagering van cervixcarcinoom?

A

T1: beperkt tot baarmoedermond
T2: beperkt uitbreiding naar schede of naar opzij (parametra)
T3: uitbreiding naar onderste helft van schede of vast aan bekkenwand of 1e stations lymfeklieren
T4: uitbreiding naar blaas of rectum

27
Q

Waar is het metastase patroon van cervixcarcinoom afhankelijk van?

A
  • doorgroei
  • lymfogeen
  • hematogeen –> zelden
28
Q

Wat is de behandeling van een stadium 1a cervixcarcinoom?

A

1a: CIN laesie
- LLETZ: large loop excision of transformation zone
- Conus: klein stukje uterus weg halen
- geen kinderwens: hystrectomie
- ingroei lymfevaten (LFSI): lymfeklieren lang grote vaten bekken weg halen

  • poliklinisch behandeling
  • genezing in 6 weken
  • minimale invloed op zwanger worden en blijven
29
Q

Wanneer spreken we van een stadium 1b bij cervixcarcinoom + hoe kan je dit stadium verder opdelen?

A

1b: invasie > 5mm of tumor >7-8 cm

1b1: invasie > 5mm diepte van stroamen invasie en <2 cm in diameter

1b2: invasie > 2 cm en diameter < 4 cm

1b3: invasie > 4cm in diameter

30
Q

Wat zijn de niveau’s van communicatie over seksuele dysfunctie bij het PLISSIT model?

A

niveau 1: normaliseren en erkennen seksualiteit

niveau 2: geruststelling en realiteitstoetsing + zelf redzaamheid vergroten + voorkomen chronisch seksueel probleem

niveau 3: simpele gedragsadviezen + timing van seks en meer tijd nemen

niveau 4: streekoefeningen + psychotherapie + CBT + relatietherapie

31
Q

Welke lichamelijke veranderingen treden op bij de man tijdens de seksuele response cyclus?

A
  • meer doorstroming
  • ballen meer naar lichaam
  • prostaat doorstroming toenemen
  • anus contraheren
32
Q

Welke lichamelijke veranderingen treden op bij de vrouw tijdens de seksuele response cyclus?

A
  • verandering lengte vagina
  • verandering positie uterus
  • anus contraheren
33
Q

Hoe ontstaat lubricatie bij de vrouw?

A

crus clitoris en weefsel vagina wand: volstromen capillairen
–> vagina wand meer bloed –> uitstromen vocht –> lubricatie

34
Q

Welke fases van de seksuele responscyclus zijn er?

A

Fase 1: verlangen
* solofase

Fase 2: opwinding

Plateau fase

Fase 3: orgasme
* solofase

Fase 4: herstel (refractie periode)

35
Q

Wat is het verschil tussen de refractaire periode tussen mannen en vrouwen?

A

mannen: langer + neemt toe met de leeftijd

vrouwen: soms sneller achter elkaar

36
Q

Wanneer spreken we van seksuele dysfunctie?

A

Seksuele dysfunctie als:
1. voldoende stimulatie
2. langere tijd aanwezig: > 6 maanden
3. duidelijke lijdensdruk

37
Q

Welke problemen kunnen optreden in fase 1 van de seksuele respons cyclus?

A

Fase 1: verlangen

  • minder zin in seks
38
Q

Welke problemen kunnen optreden in fase 2 van de seksuele respons cyclus?

A

fase 2: opwinding

  • lubricatie verlies
  • erectie dysfunctie
  • dyspareunie
  • vaginisme
39
Q

Welke problemen kunnen optreden in fase 3 van de seksuele respons cyclus?

A

Fase 3: orgasme

  • anorgasmie
  • aspermie en/of retrograde ejaculatie
  • premature/vertraagde ejaculatie
  • climacturie: urineverlies tijdens orgasme
40
Q

Welke problemen kunnen optreden in fase 4 van de seksuele respons cyclus?

A

Fase 4: herstel

  • dissatisfactie
  • pijn, dysparenie
  • priapisme
  • persistente seksual arousal disorder (PSAD)
41
Q

Waar is de anamnese van seksuele dysfunctie op gericht?

A

Tijd:
- primair: levenslang
- secundair: verworven
Context:
- gegeneraliseerd
- situationeel: partner, solo, ect
Tijdslijn
Répertoire (seksueel)
Last:
- mild
- matig
- ernstig
Oorzaken

42
Q

In welke hoofdgroepen kan je de oorzaak van seksuele dysfunctie verdelen?

A
  • vasculair
  • neurogeen
  • endocrien
  • iatrogeen: medicatie, operatie
  • psychogeen
  • combinatie
43
Q

Wat is er anders tussen de erogene zones bij partner en solo seks?

A

de erogene zones zijn plastisch: intensiteit/grootte kan verschillen tussen solo en partner seks

43
Q

Waarom is slaap belangrijk om te bekijken bij seksuele dysfunctie?

A

Man: krijgt tijdens remslaap 4-6x een erectie –> is training voor orgasme

44
Q

Welk hormoon is belangrijk als endocriene oorzaak van seksuele dysfunctie?

A

Testosteron:
- bijna bij alle fase van de seksuele respons cyclus betrokken
- als beetje verlaagd is heeft het als 1e effect op verlangen

45
Q

Welke hormonen/neurotransmitters zijn betrokken bij verlangen?

A

serotonine + testosteron

  • let op: alle andere neurotransmitters toedienen voor verbetering seksuele respons cultus niet mogelijk
46
Q

Wat is de werking van viagra?

A

Viagra innemen is niet meteen een erectie

bepaalde mate van activatie van N. nodig –> productie NO (stikstofmonoxide) –> door viagra remmen van NO minder goed –> betere erectie

47
Q

Hoe komt het dan cardiovasculaire oorzaak van erectie dysfunctie vaak voorkomt?

A

A. cavernosa: 3x kleiner lumen dan coronair vaten:
- atherosclerose snel ontstaan

  • mannen hartinfarct gehad: gem al 5 jaar erectie klachten
  • mannen met cardiovasculair erectie klachten: binnen 5 jaar hartinfarct
48
Q

Welke ziektes kunnen een neurogene oorzaak zijn van erectie dysfunctie?

A
  • dwarslaesie
  • CVA
  • M. Parkinson
  • multipele sclerose (MS)
  • hersentrauma
  • epilepsie
  • perifere neuropathie
  • ziektes aan zenuwen
49
Q

Wat is de ziekte: M. peyronie + welke 3 klachten zijn er altijd bij?

A

M. Peyronie = door bindweefselband in penis gaat penis krom staan in erectie

3 klachten:
1. penseel kromstand in erectie
2. pijn in erectie
3. palpabele plaques

50
Q

M. pyronie:
- prevalentie
- piekleeftijd
- gevolg
- risicofactoren

A
  • prevalentie: 0,4-3%
  • piekleeftijd: 40-70 jaar
  • gevolg: lengteverlies en pijn bij coitus
  • risicofactoren:
    • roken
    • diabetes mellitus
    • ziekte van dyputhere/M. lederhosen
    • peniel trauma
    • tympanosclerose
51
Q

Welke dingen worden bekeken in het biopsychologisch model van seksualiteit?

A
  1. normen: geloof, cultuur, maatschappij
  2. biologische factoren: gevolg ziekte (direct/indirect), gevolg behandeling
  3. psychologische factoren: lichaamsbeeld, zelfbeeld, aanpassingsvermogen, individuele betekenis seksualiteit
  4. sociale factoren: relationele vaardigheden, rolverwisseling/verwarring, levensfase, betekenis seksualiteit in relatie, partner factoren
52
Q

Wat voor effecten heeft kanker op de seksualiteit?

A
  • vermoeidheid
  • pijn
  • angst
  • depressie
  • zelfbeeld
  • anatomie
  • conditie
  • therapie bijwerking
  • partner
53
Q

Welke medicatie kan effect hebben op de seksuele respons cyclus in welke fase?

A

plateau fase/fase 3: orgasme
- beta-blokkers
- alfa-blokkers
- statines
- anti-arithmica
- SSRI’s
- antipsychotica
- 5-alfa-reductase remmers
- spironolactone
- ranitidine
- GnRH agonist/antagonist

Ook:
- narcotica
- anti-epileptica
- anti-cholwnergica
- aromatase remmer s
- anticonceptiva
- HIV medicatie

54
Q

Welk effect heeft kankertherapie bij mannen per therapie:
- chemo/hormonale therapie
- bestraling/brachy
- chirurgie

A
  • chemo/hormonale therapie:
  • erectie dysfunctie
  • verminderd libido
  • ejaculatie klachten
  • gynaemastie
  • penis/testis atrofie
  • infertiliteit
  • bestraling/brachy:
  • mictieklachten
  • erectieklachten
  • darm klachten
  • penis/testis atrofie
  • chirurgie:
  • mictieklachten
  • erectie klachten
  • ejaculatie klachten
  • pijn
  • penis verkorting
  • penis kromstand
  • lichaamsbeeld
55
Q

Wat kan er beschadig worden + gevolg bij operatie aan de:
- prostaat
- rectum
- retro-peritoneaal

A
  • prostaat: zenuwen beschadigen voor erectie
  • rectum: zenuwen beschadigen voor ejaculatie reflex
  • retro-peritoneaal: zenuwen beschadigen voor erectie
56
Q

Welke klachten kunnen er optreden na een RALP (prostaat operatie) + wat zijn gevolgen?

A
  • minder zin in seks –> erectie en orgasme klachten
  • letsel van neuro-vasculaire bunden (NVB) –> neurosen erectieklachten: slappe penis bij erectie
  • wegnemen vesicula seminalis –> aspermie (droog orgasme)
  • wegnemen prostaat –> climaturie
  • sphincter insufficient –> urine verlies bij orgasme
  • aspermie en bekkenbodem verandering –> veranderd orgasme gevoel
  • wegnemen prostaat + afname rem slaap erectie –> kleinere penis
  • verminder seksueel functioneren –> teleurstelling
  • berkenbomen hypertonie –> pijn
57
Q

Wanneer zijn erectieklachten erger of minder erg na colorectaal chirurgie?

A

Erger als:
- na distale resectie: tot 90%
- gecombineerd met neoadjuvante (chemo)radiotherapie

Minder als:
- niet-oncologische operatie

58
Q

Wat zijn risicofactoren voor het krijgen van seksuele stoornis na een colorectale chirurgie?

A
  • stoma
  • peri en post-operatieve complicaties
59
Q

Welke seksuele klachten kunnen voorkomen na colorectale chirurgie?

A
  • negatief zelfbeeld
  • angst voor afwijzing partner
  • verlies seksueel verlangen
  • erecele dysfunctie: vooral bij distaal (75%)
  • ejaculatie klachten: 20-50%
  • anorgasmie: vooral bij staal (12%)
  • verandering subjectieve orgasme beleving
  • fertiliteitklachten
60
Q

Welke seksuele klachten kunnen ontstaan na RPLND (retro-peritonele lymfeklier resectie)?

A
  • zenuwsparende operatie: 20% ejaculatie klachten
  • anejaculatie of retrograde ejaculatie: tot 100%
  • aspermie
  • veranderd subjectieve orgasme beleving
61
Q

Welk effect heeft kankertherapie bij vrouw per therapie vorm:
- chemo/hormoon
- bestraling/brachy
- operatie

A
  • chemo/hormoon:
  • irregulier menes
  • vroege menopauze
  • hot flashes
  • slaaploosheid
  • prikkelbaarheid
  • depressie
  • vaginale droogheid
  • dysparunie
  • infertiliteit
  • verminderd libido
  • bestraling/brachy:
  • bekken fibrose
  • vaginale atrofie/stenose
  • verlittekening
  • verminderde lubcricatie
  • mictieklachten
  • erytheem
  • oedeem
  • ulceratie
  • verminder elasticiteit
  • verkorting
  • toename irritatie vagina
  • operatie
  • lichaamsbeeld
  • darmklachten
  • menopauze
  • pijn
  • verandering in vaginale grootte en gevoeligheid
  • tepel verlies
62
Q

Welke klachten kunne optreden na gynaecologische radiotherapie + gevolg?

A
  • pijn door bekken fibrose –> minder zin in seks
  • ovarium dysfunctie –> minder zin in seks
  • negatief zelfbeeld –> verminder zin in seks
  • vaatletsel (laat effect radiotherapie) –> lubricatie klachten
  • atrofie –> vaginale stenose of verkorting
  • pijn en atrofie vulva en vagina –> anorgasmie
  • pijn of bloeding vagina en vulva epitheel –> dissatisfactie
63
Q

Wat kan er worden gedaan aan seksuele dysfunctie?

A
  1. lifestyle verandering: afvallen en fysieke activiteit
  2. medicatie bijstellen
  3. verbetering intimiteit met partner: sensatie focus oefenen, aanpassen seksueel repertoire, orgasme gericht ipv erectie gericht
  4. glijmiddel
  5. pelottes
  6. betere lokale stimulatie
  7. fosfodiesterase-5 remmers: viagra/tadalafil
  8. intracaverneuse injectie: androskat
  9. vacuümpomp met drukring
  10. hormoontherapie
  11. seksuologische therapie, relatietherapie
  12. erectie prothese
  13. fertiliteitspreventie