Week 2: Klassieke retorica, aristoteles en Braedt Flashcards
Welke 3 genres van welsprekendheid onderscheidt Aristoteles?
- Gerechtelijke welsprekendheid. Recht/onrecht. Inpiciale.
- Politieke welsprekendheid. Voordeel/naadeel. Deliberativum. (Volksvergadering)
- Gelegenheidstoespraak. Eervol/eerloos. (demonstrativium, epileptisch)
Isocrates
- Wat was isocrates?
- Welke traditie zette hij voort?
- Logograaf die zich heeft bekwaamd in toespraken voor de rechtbank. Bewaard van hem zijn voornamelijk gelegenheidstoespraken voor verzonnen gelegenheden.
- Hij zette de Sofistische traditie van Gorgias voort. Verschil: hij vatte de retorica op als een systeem van algemene vorming en ontwikkeling, maar schrapte al het revolutionaire en spectaculaire uit diens Sofistisch programma: het gaat Socrates om nobele gedachten en menselijke en maatschappelijke idealen. Hij heeft de retorica gehumaniseerd.
Plato.
- Waarmee vergelijkt Plato de retorica?
- Welke eigenschappen moet een spreker bezitten?
- Kookkunst: eten zorgt voor het lichaam (soort geneeskunde) zoals retorica voor de ziel zorgt.
- Een spreker moet een hoogstaand mens zijn en filosofisch geschoold in staat elk onderwerp logisch te analyseren en bovendien gewapend met inzicht in de psychologie van zijn publiek dat verder gaat dan het beschikken over een paar kunstgrepen met emotioneel effect.
Wat is, volgens Aristoteles pragmatische benadering van de retorica, het nut van de retorica? (4)
- De retorica staat in dienst van waarheid en recht
- Zij kan zich aanpassen aan het intellectuele niveau van het publiek
- Zij schept het analytisch vermogen door het beredeneren van twee kanten van dezelfde zaak
- Zij is een algemeen menselijk middel tot zelfverdediging.
Waar gaat Aristoteles boek Retorica over?
En zijn andere twee boeken?
begint met een korte bespreking van de relatie tussen retorica en dialectica: zij zijn aan elkaar paralel. Beide formele argumentatietechnieken. Verschillen doen zij echter door de communicatievorm en doordat in het geval van de retorica het publiek ook door andere dan logische middelen moet worden overtuigd, terwijl ook del logische argumentatie zelf in een vrijere en begrijpelijkere vorm moet worden gepresenteerd.
- Boek twee gaat over de overtuigingsmiddelen en boek drie richt zich op de leer van de stijl.
Wat is retorica volgens Aristoteles en welke overtuigingsmiddelen (pisteis) onderscheidt hij?
- Retorica = het vermogen om in elke zaak de beschikbare overtugiingsmiddelen te ontdekken.
- Kunsteloze, niet technische: documenten, wetten, contracten, bekentenissen, getuigenverklaringen.
Kunstige, technische: logos, pathos en ethos.
Wat is, volgens Aristoteles pragmatische benadering van de retorica, het nut van de retorica? (4)
- De retorica staat in dienst van waarheid en recht
- Zij kan zich aanpassen aan het intellectuele niveau van het publiek (kennis overdragen aan niet wetenschappelijke mensen)
- Zij schept het analytisch vermogen door het beredeneren van twee kanten van dezelfde zaak (ongeldige redeneringen weerleggen)
- Zij is een algemeen menselijk middel tot zelfverdediging.
Wat is retorica volgens Aristoteles en welke overtuigingsmiddelen (pisteis) onderscheidt hij?
- Retorica = het vermogen om in elke zaak de beschikbare overtugiingsmiddelen te ontdekken.
- Kunsteloze, niet technische: documenten, wetten, contracten, bekentenissen, getuigenverklaringen.
Kunstige, technische: logos, pathos en ethos.
Welke 3 taken heeft een spreker volgens Aristoteles? En welke 2 taken zijn daar later aan toegevoegd door Theophrastus?
- Vinden wat hij moet zeggen
- Dit onder woorden brengen in de juiste stijl
- In een doeltreffende volgorde het betoog houden
- Memoriseren
- Brengen voor publiek.
Hoe is een betoog opgebouwd volgens de Griekse en Latijnse handboeken? (5)
1. Vinding (heuresis) 2 Uitdrukking (lexis) 3 ordening (taxis) 4. onthouden of herinneren (mneme) 5. voordracht (hupokrisis)
1Welke overtuigingsmiddelen onderscheidt Aristoteles? (2)
2gemeenschappelijke en bijzondere topoi
3.drie gradaties in de premisen
- -Enthymeme: worden opgebouwd uit waarschijnlijkheden en uit aanwijzingen. Een waarschijnlijkheid is wat in de regel gebeurt, maar niet zonder voorbehoud.
-Voorbeeld: inductie: twee dingen behoren tot dezelfde klasse en het ene is vertrouwder dan het anderen. - Gemeenschappelijke: zijn van toepassing op alle onderwerpen van het leven.
Bijzondere: stellingen eigen aan vakgebied. - Zeker, Plausibel en berust op toevallige omstandigheden.
Argumentatieanalyse en beoordeling
- Een analyse vanuit het perspectief van een kritische beoordelaar die zich een redelijk oordeel moet vormen over de pro- en contra argumentatie van een standpunt. Bij deze benadering concentreert de analysator zich op die elementen in de betogen die argumentatief relevant zijn, waarbij de bewoordingen zonodig omgezet worden in zakelijke taal.
- Beoordeling: bij een argumentatieve-analyse ligt een evaluatie van het betoog in termen van argumentatieve aanvaardbaarheid: in welke mate kan de aangevoerde argumentatie er aanspraak op maken een redelijke beoordelaar te overtuigen?
Persuasieanalyse en beoordeling
- Een analyse vanuit de optiek van een argumenteerde die probeert een publiek met alle in de praktijk toegestane beinvloedingsmiddelen voor zijn standpunt te winnen. Bij deze invalshoek richt de analyse zich op alle elementen in de betogen die een bijdrage kunnen leveren aan de beoogde beïnvloeding van het publiek. naartoe horen zeker redelijke argumentaties, maar ook niet-argumentatieve en soms zelfs ronduit onredelijke persuasievormen als humor, het opwekken van irrelevante emoties en meeslepende verwoording en voordracht. ten opzichte van de zakelijke argumentatieve kern kan men deze elementen zien als toevoegingen, verplaatsingen, vervangingen en weglatingen.
- Beoordeling: bij een persuasie-analyse past een evaluatie met effectiviteit als maatstag: in hoeverre dragen de gebruikte persuasieve of retorische middelen bij aan de beoogde beïnvloeding van het publiek? In principe is dit een empirische kwestie: nagegaan zou moeten worden in hoeverre de attitude en het gedrag van het publiek veranderd zijn door de gehanteerde middelen.
Delen van de rede
- Exordium, inleiding
- Narratio, feitenoverzicht
- Propostio, stellingname
- Argumentatio, argumentatie (confirmatio, ondersteuning en weerlegging, refutatio)
5 Peroratio, slot. (recapitulatio, samenvatting en affectus, emotionering) - digressio: uitweiding
De statusleer van Hermagoras: 4 strategieen strafzaak.
- Aanklacht ontkennen, coniecturalis
- Anders omschrijven, definities
- Pareren met een beroep op verzachtende omstandigheden, qualitativus
- Buiten de discussieorde plaatsen door bijvoorbeeld de rechter onbevoegd te verklaren (translavius)
Opmerkingen:
Het is een situationeel model dat flexibel gebruikt moet worden.
Daar waar de regels rekening willen houden met een specifieke kwestie zijn ze onvermijdelijk vaag en essentieel kwesties komen in het geheel niet aan de orde.