Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is uitwendige milieu?

A

Omgeving buiten het lichaam en de holten die met de buitenwereld in contact zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het inwendig milieu?

A

Interstitiele vloeistof rondom de weefselcellen, bloed en lymfe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is homeostase?

A

Het inwendige milieu constant houden, waaronder de pH, glucosewaarden en temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een orgaanstelsel?

A

Weefsels en organen die op een complexe manier samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn functiesystemen?

A

Functies van orgaanstelsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit hoeveel % bestaat het lichaam uit water?

A

60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de verdeling van de hoeveelheid water in het menselijk lichaam?

A

Cellen bevatten 25L
Interstiteel vocht en lymfe 12 L
Bloed 5L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het circulatiesysteem?

A

Zorgt voor het transporteren
van gassen, afvalstoffen en voedingsstoffen in de bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het spijsverteringsstelsel?

A

Systeem dat voedingsstoffen uit het uitwendige milieu opneemt en geschikt maakt voor het overdag aan het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar bestaat spijsverteringsstelsel uit?

A

Spijsverteringskanaal, spijsverteringsorganen en spijsverteringsklieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het spijsverteringskanaal?

A

Holle buis die bij de mond begint en eindigt bij de anus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet het urinewegstelsel?

A

Afvoeren van afvalstoffen, opgelost in water naar het uitwendige milieu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is aerobe dissimilatie?

A

Met zuurstof verbranden van energierijke cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet het ademhalingsstelsel?

A

Maakt gaswisseling tussen uitwendige en inwendige milieu mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de huid?

A

Beschermende buitenste laag die alle inwendige organen en orgaanstelsel van het uitwendige milieu gescheiden houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar beschermt de huid ons tegen?

A

uitdroging, kou, hitte, mechanische krachten en chemische stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een weefsel?

A

Groep cellen met zelfde vorm en functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een orgaan?

A

Meerdere soorten weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een orgaanstelsel?

A

Als meerdere organen samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de 5 vegetatieve functies?

A

circulatie, ademhaling voedselvoorziening, uitscheiding, en begrenzing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke stelsel zijn betrokken bij de vegetatieve functies?

A

circulatie, ademhalings, spijsverterings, uitscheidingsstelsel en de huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is vegetatief?

A

Het uitvoeren van functies die vanzelf gaan, onbewust voor de levensonderhoud van cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is integratie?

A

Nauwkeurig samenwerken van de 5 vegetatieve functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is vegetatieve integratie?

A

Interne afstemming van onderlinge vegetatieve functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Welke stelsel zijn beschikbaar voor vegetatieve integratie?
Hormoonstelsel en vegetatieve zenuwstelsel.
24
Wat is het verschil tussen hormoon stelsel en zenuwstelsel?
Hormoonwerking is langzaam maar werkt lange tijd. Zenuwwerking door impulsen wat snel en kort werkt.
25
Waar bestaat het zenuwstelsel uit?
Parasympatisch(rust) en sympathisch(actie).
26
Wat doen sensoren?
Inwendig meetapparatuur zodat de 2 stelsel goed geinformeerd zijn wat er in de vegetatieve orgaanstelsel gebeurt.
27
Wat is vegetatieve sensorriek?
Totaal van vegetatieve sensoren.
28
Wat doet vegetatieve motoriek?
Zijn gladde spiercellen en klieren die de aanpassing doen in het lichaam.
29
Wat zijn animale functies?
Actieve, bewuste interactie tussen de mens en de buitenwereld verzorgd.
30
Wat is animale zenuwstelsel?
Deel van zenuwstelsel dat animale functies beinvloedt en regelt. Het bewust worden van wat er om je heen gebeurt.
31
Welke verstandelijke functies zorgt animale zenuwstelsel voor?
denken, willen, herinneren en zelfbewustzijn.
32
Wat is sensorische stelsel?
Het stelsel waarmee je de omgeving kunt waarnemen.
33
Waar bestaat sensorische stelsel uit?
Tong, neus, ogen, oren en huid.
34
Wat is motorische stelsel?
Het stelsel wat reageert op uitwendige omstandigheden.
35
Wat behoort tot motorisch stelsel?
Skeletspieren, skelet en gewrichten.
36
Wat is een ontsteking(inflammatio)?
Natuurlijke en nuttige reactie van een weefsel op een beschadiging die ontstaan door een trauma( kneuzing, wond, verbranding, chemicalien) of ziekteverwekkers.
37
Wat zijn de 5 kenmerken van een ontsteking?
Rubor(roodheid), tumor(zwelling), calor(warmte), dolor(pijn) en functio laesa.
38
Wat is functio laesa?
Ontstaat bij groot trauma, waardoor je moeilijk kan bewegen en functieverlies ontstaat.
39
Wat zijn ontstekingsmediatoren?
Signaalstoffen die worden afgegeven bij beschadigde lichaamscellen.
40
Wat is een belangrijk ontstekingsmediator?
Histamine.
41
Wat zorgt voor rubor en calor?
Histamine zorgt ervoor dat er vasodilatatie plaatsvindt in de kleine bloedvaten, waardoor doorbloeding toeneemt.
42
Wat zorgt voor tumor?
Histamine verhoogt permeabiliteit van capillairen waardoor er meer weefselvloeistof uit de bloedbaan trekt.
43
Wat zorgt voor dolor?
De tumor drukt op zenuwuiteinden en door cytokine.
44
Wat kan ontstaan bij een ontsteking?
pus wat ontstaat uit dode celresten, levende en dode bacterien en weefselvloeistof.
45
Wat is koorts(febris)?
Systematische reactie waarbij temperatuur hoger is als 38 graden
46
Wat zijn pyrogenen?
Koortsveroorzakers
47
Wat gebeurt er met koorts?
Vasoconstrictie in huid(bleek), trillen, klappertanden
48
Waar begint een arts mee bij een patient?
Anamnese
49
Wat is een anamnese?
Gesprek over ziektegeschiedenis.
50
Wat gebeurt erna een anamnese?
Lichamelijk onderzoek zoals, inspectie, palpatie, percussie etc.
51
Wat is het stappenplan van onderzoek van een arts?
Anamnese, lichamelijk onderzoek en dan DD.
52
Wat is een DD?
Differentiaal Diagnose dat bestaat uit een rijtje ziekten die de arts overweegt.
53
Wat is speciale anamnese?
Het bespreken van de hoofdklachten. Wat zijn de klachten, Waar zitten de klachten, wanneer zijn de klachten ontstaan.
54
Wat is algemene anamnese?
Het bespreken van de overige ziektegeschiedenis.
55
Waar bestaat algemene anamnese uit?
Allergie, afwijkingen, familie anamnese, behandelingen, contactpersonen, drugs en eten.
56
Wat is een heteroanamnese?
Familie of verzorgers geven informatie over de patient.
57
Wat is Hb?
Hemoglobineconcentratie(zuurstoftransporterend eiwit)
58
Wat is Ht?
Hematociet(volume bloedcellen tov bloedvolume)
59
Wat is ery's?
Erytocyten(aantal rode bloedcellen)
60
Wat zijn leukocyten?
Aantal witte bloedcellen per L.
61
Wat is urinesediment?
Onderzoek naar cellen en andere vaste bestanddelen in urine
62
Wat is preventie?
Voorkomen van ziekten of vroeg ontdekken van afwijkingen en die behandelen.
63
Wat zijn vb van preventie?
Vaccinaties, risicofactoren verminderen en mammografien.
64
Wat is curatieve therapie?
Doel is genezing.
65
Wat zijn vb van curatieve behandelingen?
Antibiotica of operaties.
66
Wat is palliatieve therapie?
Verzachten van het lijden van de ongeneeslijke patient.
67
Wat zijn vb van palliatieve zorg?
morfine en bestraling
68
Wat is causale therapie?
Gericht op oorzaak.
69
Wat is symptomatische therapie?
Het verminderen van verschijnselen.
70
Wat is operatieve therapie?
Anatomisch iets veranderen aan de patient, zoals snijden of vasthechten.
71
Wat is conservatief?
Medicatie en voorlichtingen geven.
72
Wat zijn endogene factoren?
Factoren die vanaf de bevruchtingen zijn vastgelegd in de genen.
73
Wat zijn exogene factoren?
Ziekteoorzaken door omgevingsfactoren.
74
Wat zijn vb van exogene factoren?
micro-organismen en wormen, chemische factoren, fysische factoren, voedingsgebrek of overvoeding en stressfactoren.
75
Wat zijn micro-organismen?
Bacterien, virussen, gisten of schimmels en protozoen.
76
Waar is antibiotica voor?
Tegen bacterien.
77
Waar is virostatica voor?
Tegen virussen.
78
Waar is antimycotica voor?
Tegen gisten en schimmels.
79
Waar is antoprotozoica voor?
Tegen protozoen.
80
Waar is anthelmintica voor?
Tegen wormen.
81
Wat zijn chemische factoren?
Scheikundige stoffen die inwerken op het menselijke lichaam.
82
Wat zijn fysische factoren?
Letsel dat ontstaat door een ongeval of mishandeling.
83
Wat voor soorten letsel zijn er bij fysische factoren?
Mechanische letsel, thermische letsel, elektriciteit letsel, stralingsletsel en letsel door geluidsoverbelasting
84
Wat is mechanisch letsel?
Letsel door ongevallen, mishandeling of automutilatie.
85
Wat is stomp mechanisch letsel?
Schade zit onder de intacte huid, zoals gesloten botbreuk.
86
Wat is scherp mechanisch letsel?
Letsel waarbij lichaamsoppervlak is geperforeerd, zoals schotwonden en snijwonden.
87
Wat is thermischletsel?
Letsel door te hoge of lage temperaturen.
88
Wat is elektrischletsel?
Letsel die ontstaan door in contact komen met elektriciteit.
89
Wat is stralingsletsel?
Letsel door te lang in de zon liggen, beschadiging van celkernen door rontgenstraling.
90
Wat is letsel door geluid?
Letsel door langdurig verblijf in lawaaige omgeving of naar te harde muziek door oortjes/koptelefoon luistern.
91
Wat is multifactoriele aandoening?
Ziekten die worden veroorzaakt door meerdere factoren zoals endogene/exogene factoren, leefstijl, toeval en onbekend.
92
Wat is auto-immuunziekten?
De afweer richt zich tegen het eigen lichaam.
93
Wat zijn vb. van auto-immuunziekten?
Diabetes mellitus type 1, multiple sclerose, ziekte van Chron, ziekte van Graves en Hashimoto, reumatoide arttitis en Bechterew.
94
Welke 3 vormen van afweer zijn er?
Lokale barrieres aan het lichaamsoppervlak, aspecifieke afweer(fagocytose) en specifieke afweer(immunoglobulinen).
95
Wat zijn lokale barrieres?
Droge huid, trilharen, zuur milieu, volledig en krachtig plassen.
96
Wat is de aspecifieke afweer?
Als granulocyten en monocyten/macrofagen snel en niet kieskeurig micro-organismen uitschakelen.
97
Wat is specifieke afweer?
Lymfocyten die maar een soort antigeen aanvallen. (bacterien en virussen en abnormale lichaamscellen)
98
Welke type lymfocyten zijn er?
T en B-lymfocyten.
99
Wat is infecties?
Micro-organismen of wormen in of op het lichaam leven en daar weefselbeschadiging geven.
100
Wat is aerogene besmetting?
Besmetting dat met parten of door hoestende mensen komt.
101
Wat is (Faeco)orale besmetting?
Besmetting door vervuild water of niet goed wassen van handen.
102
Wat is seksuele besmetting?
Besmetting door slijmvliescontact of uitwisseling lichaamsvochten.
103
Wat is hematogene besmetting?
Besmetting door gebruikte naalden.
104
Wat is cutane besmetting?
Besmetting via intacte droge huid.
105
Wat zijn steriele ontstekingen?
mechanisch letsel, fysisch letsel, chemische schade, allergenen en auto-immuunziekten.
106
Wat zijn algemene ontstekingsverschijnselen?
Moeiheid en malaise, verhoging/koorts,
107
Wat is de uitgang van een ontsteking?
itis
108
Wat is infiltraat?
Ophoping van ontstekingsvocht tussen de cellen in de weefsels.
109
Wat is catarre?
Slijmvliesontsteking.
110
Wat is een abces?
Ophoping van pus.
111
Wat is een fistel?
Pijpzweer
112
Wat is sepsis?
Abces breekt door naar de bloedbaan.
113
Wat is contractuur?
Dwangstand van een lichaamsdeel door schrompelend weefsel.
114
Wat is stenosering?
Steeds meer strak bindweefsel ipv soepel weefsel.
115
Wat is verhoogd CRP?
Stijging van het eiwit bij bacteriele infecties.
116
Wat is tachypnoe?
Snel ademhalen
117
Wat is tachycardie?
Snelle hartslag
118
Wat is homeostase?
De lichaamsprocessen binnen bepaalde grenzen houden.
119
Wat is milieu interieur?
Het milieu waarin de cellen leven.
120
Wat is incidentie?
het aantal nieuwe ziektegevallen per tijdseenheid
121
Wat is prevalentie?
het aantal bestaande ziektegevallen per tijdseenheid
122
Wat is Demografie?
Is het leeftijdsafhankelijk, verschil m/v, is het verschillend per regio of bij bepaalde etnische groepen.
123
Wat is etiologie?
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken.
124
Wat is klinisch beeld?
Wat zijn de meest voorkomende klachten.
125
Wat is moraliteit?
Aantal sterfte gevallen.
126
Wat is ALECOBO?
Aard, Lokalisatie, Ernst, Chronologie, Ontstaan, Beinvloeding, Opvatting patient.
127
Wat is trachtus anamnese?
Als de arts specifieke vragen stelt over de stelsel in het lichaam.
128
Wat zijn primaire behandelingen?
Vaccinaties
129
Wat is een secundaire behandeling?
BevolkingsOnderzoek
130
Wat is tertiair behandeling?
Voorkomen van complicaties.