WEEK 1 Flashcards

1
Q

Wat is Anatomie?

A

De bouw van het menselijk lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is fysiologie?

A

Het functioneren van een levend organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is functionele anatomie?

A

De bouw van het menselijk lichaam in directe relatie met de lichaamsfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de onderzoeksmethoden?

A

Inspectie, palpatie, percussie, auscultatie, laboratoriumonderzoek, rontengenstraling, computertomografie, angiografie, MRI, echografie/echoscopie, doppleronderzoek, endoscopie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is inspectie?

A

Systematische observeren van de buitenkant van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is palpatie?

A

Het tasten et vingers en handen van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is percussie?

A

Het kloppen aan de buitenkant van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is auscultatie?

A

Luisteren met een stethoscoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is laboratoriumonderzoek?

A

Onderzoeken van weefsels en vloeistoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is rontgenstraling?

A

Opname maken van botten in het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een ComputerTomografie(CT)?

A

Zachtere weefsels weefsels zichtbaar maken door rontgenstraling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is angiografie?

A

Contrastvloeistof in bloedbaan spuiten om afwijkingen in hartholten en bloedvaten op te sporen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is MRI?

A

Geeft eigenschappen van de structuur en weefsels weer. Doordat waterstofatoomkernen door een magneet in een apparaat gemagnetiseerd worden met behulp van radiogolven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is echografie/echoscopie?

A

Beeldvormend onderzoek met behulp van ultargeluidstrillingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is doppleronderzoek?

A

Doormiddel van hoogfrequente geluidsgolven stroomrichting en stroomsnelheid van bloed in bloedbaan weergeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is endoscopie?

A

Het in beeld brengen van holle organen en gewrichten van binnen bekijken door een optische sonde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een ECG?

A

Gegevens over de hartactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een EEG?

A

Gegevens over de hersenactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een EMG?

A

Gegevens over de spieractiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een standaardmens?

A

-mannelijk
-25 jaar
-1,75 m
-70 kg
- gezond
-gemiddelde lichaamsbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is a?

A

arteria= slagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is n?

A

nervus= zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is v?

A

vena=ader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is m?

A

musculus= spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is analyse?
ontleding is bestanddelen
26
Wat is holistische benadering?
De gerichtheid op het totaal.
27
Wat is de anatomische houding?
persoon staat rechtop, hoofd rechtop, armen gestrekt naast het lichaam, handpalmen naar voren gericht en voeten iets gespreid.
28
Welke 3 typen lichaamsvlakken zijn er?
Frontaal, sagittaal en transversaal
29
Wat is frontaal doorsnede?
Verdeelt lichaam in voor en achter.
30
Wat is sagittaal doorsnede?
Verdeelt lichaam in links en rechts.
31
Wat is transversaal doorsnede?
Verdeelt het lichaam in onder en boven.
32
Hoe wordt sagittaal vlak ook wel genoemd?
Mediaanvlak
33
Ventraal
Buikzijde hoort bij dorsaal
34
Dorsaal
Rugzijde hoort bij ventraal
35
Anterior
Voorkant hoort bij posterior
36
Posterior
Achterkant hoort bij anterior
37
Centraal
Midden hoort bij perifeer
38
Perifeer
Uiteinde hoort bij centraal
39
Craniaal
Schedelkant hoort bij caudaal
40
Caudaal
Staartkant hoort bij craniaal
41
Superior
Boven hoort bij inferior
42
Inferior
Onder hoort bij superior
43
Lateraal
Zijkant hoort bij mediaal
44
Mediaal
Midden hoort bij lateraal
45
Proximaal
Rompkant ledemaat hoort bij distaal
46
Distaal
Uiteinde romp hoort bij proximaal
47
Sinister
Links hoort bij dexter
48
Dexter
Rechts hoort bij sinister
49
Internus
Inwendig hoort bij externus
50
Externus
Uitwendig hoort bij internus
51
Wat is Flexie?
Buiging
52
Wat is extensie?
Strekking
53
Wat is anteflexie?
Buiging naar voren
54
Wat is retroflexie?
Buiging naar achter
55
Wat is lateroflexie?
Buiging opzij
56
Wat is dorsale flexie?
Buiging naar handrug en voetwerf.
57
Wat is palmaire flexie?
Buiging naar handpalm.
58
Wat is plantaire flexie?
Buiging naar voetzool.
59
Wat is subnatie?
Draaiing van hand/voet waardoor handpalm of voetzool naar buiten gericht is.
60
Wat pronatie?
Draaiing van hand/ voet waardoor handpalm of voetzool naar binnen gericht is.
61
Wat is abductie?
Beweging van middellijn af.
62
Wat is adductie?
Beweging naar middellijn.
63
Wat is exorotatie?
Naar buiten draaien van ledematen
64
Wat is endorotatie?
Naar binnen draaien van ledematen.
65
Wat is opponeren?
Het plaatsen van duim naar ander vingers.
66
Wat is reponeren?
Het losplaatsten van de duim naast de andere vingers.
67
Wat is statica?
Bewegingloze toestand
68
Wat is dynamica?
Bewegingen
69
In welke 3 delen wordt het lichaam opgedeeld?
Hoofd, romp en ledematen.
70
Wat zijn bovenste extremiteiten?
Schoudergordel, armen en handen.
71
Wat zijn de onderste extremiteiten?
Bekkengordel, benen en voeten.
72
Waar bestaat het skelet uit?
Schedel, wervelkolom, ribben met borstbeen en extremiteiten.
73
Wat zijn weke delen?
Structuren rond het skelet en de organen in de lichaamsholten.
74
Wat is spierfascie?
Stevig bindweefselmantel aan de buitenkant van een spier.
75
Wat is algemene fascie?
Bindweefselmantel die zenuw, bloed en lymfevaten omgeeft.
76
Wat is onderhuids losmazig bindweefsel?
Het randje vet wat onder de huid ligt.
77
Wat is de huid?
Begrenzing met buitenwereld.
78
Wat zijn de lichaamsholten?
Schedelholte, wervelkanaal, borstholte en buikholte.
79
Schedel en wervelkanaal
Hard botweefsel, bestaat uit zenuwweefsel van czs.
80
Borstholte
Thorax bestaat uit ribben, borstbeen, spieren en weefsels.
81
Diafragma
Middenrif die scheiding vormt tussen buik en borstholte
82
Wat is Mediastinum?
Ruimte tussen longen
83
Wat ligt in mediastinum?
Hart, luchtpijp, slokdarm en grote bloedvaten.
84
Wat is abdomen?
Buikholte
85
Wat ligt er in de abdomen?
buikspieren, rugspieren, wervelkolom, maag, darmen, lever, galblaas, alvleesklie, milt, nieren, urinewegen.
86
Waar bestaat bekkenbodem uit?
Uitgang endeldarm, urinewegen en geslachtsorganen.
87
Wat zijn serieuze vliezen?
(Weivliezen) dun vlies eenlagig epitheel wat constant sereus vocht produceert.
88
Waar worden de meeste organen in buik en borstholte door omgeven?
Dubbelwandig sereus vlies
89
Wat is viscerale blad?
Binnenblad groeit vast aan buitenkant van inwendige organen.
90
Wat is parietale blad?
Buitenblad wat vast aan omringende structuren.
91
Waarvoor is het opvangen van wrijvingskracht belangrijk?
Voor het hart, longen en darmen omdat zij veel in beweging zijn.
92
Wat is hilum?
Poort waarbij viscerale blad overgaat in parietale blad en waar zenuwen, bloedvaten en lymfevaten van en naar het omsloten orgaan gaan.
93
Wat is pericard?
Vliezen rondom hart
94
Hoe heten vliezen rond long?
Pleura
95
Wat is pleura parietalis?
Borstvlies (parietale blad van de longen)
96
Wat is pleura visceralis?
Longvlies (viscerale blad van de longen)
97
Wat is buikvlies?
Peritoneum
98
Wat is intraperitoneaal?
Volledig omgeven door peritoneum
99
Wat zit er in intraperitoneaal?
Maag, lever, galblaas, galwegen, milt, baarmoeder, blindedarm en delen dunne en dikke darm.
100
Wat is retroperitoneaal?
Achter het peritoneum gelegen.
101
Wat ligt er in retroperitoneaal?
Nieren, twaalfvingerige darm, alvleesklier, aorta, onderste holle ader en deel dikke darm.
102
Wat is subperitoneaal?
Onder het peritoneum gelegen.
103
Wat ligt er in subperitoneaal?
endeldarm, lege urineblaas, baarmoederhals, vagina en prostaat
104
Wat is preperitoneaal?
Ligt voor her peritoneum
105
Wat ligt er in preperitoneaal?
Gevulde urineblaas
106
Wat is extraperitoneaal?
Buiten het buikvlies gelegen
107
Wat ligt in extraperitoneaal?
Alle sub, retro en preperitoneale organen.