Week 2 Flashcards

1
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen bij IBD

A
  • Buikpijn
  • Vermoeidheid
  • Diarree met evt. bloed of slijm
  • Gewichtsverlies
  • Koorts
  • Bij LO: Anemisch, mager, aften en ulceraties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel % van de kinderen dat met IBD gediagnosticeerd wordt heeft ook ouders met IBD?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen MRI en MRE van de darm?

A

Bij een MRE kun je goed kijken of er stenosen of stricturen zijn, dus je kunt dieper kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke omgevingsfactoren kunnen een hit veroorzaken bij IBD?

A
  • Roken
  • Stress
  • Westers dieet
  • Te weinig beweging
  • Luchtvervuiling
  • Overmatige hygiëne
  • Antibiotica op kinderleeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat komt vaker voor de ziekte van Crohn of Colitis Ulcerosa?

A

Ziekte van Crohn: 65%
Colitis Ulcerosa: 35%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke zaken zijn anders in de volwassenenzorg vergeleken met de kinderzorg?

A

zakelijker, minder tijd, ouders minder betrokken/minder in de
spreekkamer, andere geneesmiddelen, endoscopisch onderzoek onder narcose, zelf
beslissingen nemen, zelfstandig afspraken maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vaardigheden moeten een jongere hebben aangeleerd voor de transfer naar de volwassenenzorg?

A

zelf kunnen praten over de ziekte, zelf contact zoeken met behandelteam,
kennis van/inzicht in ziektebeloop, zelfmanagement vaardigheden, bv zelf
recept ophalen bij apotheek, zelf afspraak maken, in staat zijn tot shared
decision making

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vanaf welke leeftijd kun je starten met de voorbereidingen op transitie zorg?

A

12 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt vaak eerder gediagnosticeerd MC of CU?

A

MC: 50-65% voor 30 jaar
CU: Gemiddeld tussen de 30 en 40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 4 factoren spelen een rol bij het ontstaan van IBD?

A
  • Omgeving
  • Genen
  • Immuun syteem
  • Microbioom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zet de volgende medicatievormen voor de inductie behandeling van patiënten
met een pancolitis ulcerosa in de juiste volgorde, beginnend met het
medicament wat bij een minst actieve ziektebeeld wordt gestart.

Azathioprine, infliximab, mesalazine, budesonide , ciclosporine, methotrexaat

A

budesonide, cyclosporine, mesalazine, Azathioprine, methotrexaat, infliximab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 4 medicijnen vallen onder immuunsuppressiva?

A

Azathioprine, mercaptopurine, tioguanine, methotrexaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is altijd de uitkomst van de naam van biologicals?

A

Mab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk medicament wordt wel gegeven bij CU en niet bij MC?

A

5-ASA= Mesalazine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is tofacitinib voor soort medicijn?

A

Een JAK 1 en 3 remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke extra intestinale manifestatie komt vaak voor bij Colitis Ulcerosa?

A

Primair scleroserende cholangitis-> 5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is calprotectine?

A

Calprotectine is een eiwit dat aanwezig is in het cytoplasma van leukocyten
(of nog beter neutrofiele granulocyten) wat bij ontsteking in de darm vrijkomt en wordt gemeten in de ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt calprotectine bij patiënten met IBD toegepast?

A

De concentratie van calprotectine in feces correleert goed met
ontstekingactiviteit in het darmlumen. Deze test wordt gebruikt om te
monitoren of een patiënt een eventuele opvlamming van de ziekte heeft (1p).
De test kan niet gebruikt worden om de diagnose IBD te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uit welke 6 categorieën bestaat de taxonomie van de bacteriën?

A

Phylum, Class, Order, Family, Genus, Species

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is er met het immuunsysteem aan de hand bij de ziekte van Crohn?

A

Defect aangeboren immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is er met het immuunsysteem aan de hand bij Colitis Ulcerosa?

A

Versterkt adaptief immuunsysteem

22
Q

Hoeveel procent cortisol moet door de moederkoek worden afgebroken als het kind zich goed moet kunnen ontwikkelen?

A

75%

23
Q

Mevrouw A. is bekend met reumatoïde artritis en bezoekt je spreekuur voor
preconceptioneel advies. Zij gebruikt momenteel sulfasalazine, hydroxychloroquine,
methotrexaat en certolizumab. Zij wil weten of ze onder deze medicatie zwanger mag
worden.

Welk advies t.a.v. haar medicatie moet je haar geven?

A

Doorgaan met SASP, HCQ en certoluzimab continueren.
MTX 1-3 maanden van tevoren stoppen.

24
Q

Wat is het werkingsprincipe dat ELISA en Western Blot gemeenschappelijk hebben?

A
  • Specifiek antilcihaam bindt aan epitoop van eiwit dat je wilt meten
  • Uitlezen door middel van enzymreactie
25
Q

Noem een belangrijke meerwaarde van flow cytometry ten opzichte van een ELISA
bepaling

A

Met flow cytometry bepaal je welk celtype positief is (intracellulaire aankleuring)
voor de aanmaak van het cytokine van interesse. Het gaat hier om het percentage
positieve cellen voor een bepaald cytokine van interesse

26
Q

Noem een belangrijke meerwaarde van de ELISA ten opzichte van flow cytometry

A

Met een ELISA weet je niet welk celtype het cytokine produceert binnen de SFMCs
maar meet je wel exact de hoeveelheid die is gemaakt en uitgescheiden in het
supernatant (meestal in pg/ml of ng/ml)

27
Q

Met welke labtechniek bepaal je het CRP?

A

ELISA

28
Q

Met welke labtechniek bepaal je het anti-CCP?

A

ELISA

29
Q

Je wilt weten of de patiënt T cellen, B cellen en NK cellen heeft. Welke labtechniek
gebruik je?

A

Flowcytometrie

30
Q

Welke 3 cytokines produceert de macrofaag?

A

IL-1, IL-6 en TNF

31
Q

Wat zijn 3 kenmerken voor syteemziekten/auto-immuun ziekten?

A
  • Er is sprake van auto-immuniteit
  • Er is vaak sprake van antistof vorming
  • Er zijn verschillende organen betrokken
32
Q

Bij welk geslacht en welke leeftijd komen auto-immuun ziektes voornamelijk voor?

A

Bij vrouwen tussen de 20-40

33
Q

Welke 6 dingen behoren tot de auto-immuun fenomenen?

A
  • Raynaud fenomeen (Eerst wit dan blauw en dan rood)
  • Zonlicht overgevoeligheid/ UV-allergie
  • Sicca klachten: Orale en oculaire droogte
  • Alopecia
  • Ulcera in de mond of vaginaal
  • Uveitis (Ontstoken ogen)
34
Q

Wat is ANA?

A

Antistoffen gericht tegen
nucleaire antigenen

Positief bij systeemziekte
– Maar ook bij: gezonden (4%),
medicatie, infectie,
maligniteit

Aantonen via indirecte
immunofluorescentie

35
Q

Wat is een voorwaarde om een ziekte SLE te mogen noemen?

A

ANA positief

36
Q

Hoe behandel je SLE?

A

Stoppen met roken! Zonlicht vermijden! Probeer gezond en niet de dik te blijven!

Behandelen met allerlei verschillende immunosuppressiva

37
Q

Wat is de definitie van Juveniele Idiopathische Artritis?

A

Chronische artritis > 6 weken
Leeftijd < 16 jaar
Andere oorzaken uitgesloten

38
Q

Noem vier punten die opvallen bij een kind van 3 jaar met artritis aan een knie

A

flexie contractuur/ gebogen stand 1pt

Beenlengte verschil 1pt

Staat/ gebruikt het niet-aangedane been 1pt

Gaat bij voorkeur zitten/ doet spelletjes die zittend uitgevoerd kunnen worden (eg
ipad) ipv rennen/ voetballen/ buiten spelen 1pt

39
Q

Wat is het verschil tussen oligo-articulair en poly-articulair?

A

Oligo-articulair: < 4 gewrichten
Poly-articulair: > 5 gewrichten

40
Q

Wat is enthestitis?

A

Ontstekingen aan:
- Heup
- Knie
- Enkels
- Pees

41
Q

Wat zijn de symptomen van JIA?

A

Bij alle vormen:
o Gewrichtsontstekingen ( zwelling, ochtendstijfheid, warme huid en
pijn/nachtpijn);
o Vermoeidheid;
o Groei achterstand bij langdurige gewrichtsontstekingen.

Bij Systemische JIA:
o Koorts;
o Huiduitslag.

Bij Enthesitis gerelateerde JIA
o Rugklachten en/of peesklachten

Bij Artritis psoriatica:
- Psoriasis

42
Q

Wat zijn de 3 doelen van de behandeling van JIA?

A
  • Pijnklachten verminderen
  • Binnen 6 maanden ontstekingsvrij
  • Gewrichtsschade voorkomen/minimaliseren
43
Q

Wat zijn de 3 meest voorkomende symptomen van RA?

A

Vooral pijn, zwelling en verlies van functie bij RA er is minder vaak sprake van roodheid en warmte.

44
Q

Welke 3 soorten medicatie worden vooral gegeven bij RA?

A

Glucocorticoïd bridging therapie, methotrexaat en biologicals

45
Q

Wat zijn bijwerkingen die je kan krijgen van de medicatie bij RA?

A
  • Gastro-intestinale klachten
  • Huidafwijkingen
  • Lab afwijkingen: Anemie, trombopenie, leukopenie en levertestafwijkingen
46
Q

Tegenwoordig kennen we verschillende soorten biological DMARDs, die op
verschillende manieren het ontstekingsproces kunnen remmen.
Noem vier verschillende werkingsmechanismen waarmee biologicals het
onstekingsproces binnen reumatoïde artritis kunnen remmen.

A
  • Anti-TNF
  • Anti-IL6
  • T-cel activatie remming
  • B-cel depletie
47
Q

Op welke 3 pilaren berust de huidige behandeling van Reumatoïde Artritis?

A
  • Vroege herkenning
  • Krachtige initiële therapie
  • Treat-to-target
48
Q

Welke 3 vormen van behandeling kun je geven bij IBD bij kinderen?

A
  1. Exclusieve enterale voeding (nutridrink)
  2. Prednison
  3. Infliximab/Adalimumab
49
Q

Welke 3 belangrijke positieve symbiotische eigenschappen heeft het microbioom op de mens?

A
  • Helpt het immuunsysteem te vormen
  • Zorgt voor aanmaak van nutriënten en vitamines
  • Metabole producten (short chain fatty acids) ondersteunen
    colonocyten, helpen bij systemische homeostase (spierkracht,
    hersenen)
50
Q

Wat doen IL-17, IL-4, IFN-gamma en IL-10?

A

IL-17 : Respons tegen extracellulaire bacteriën
IL-4 : Controle van extracellulaire parasieten
IFN- gamma : Uitroeïng van intracellulaire infecties
IL-10 : Supressie T-cellen