Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 2 functies van niet-pathogene bacteriën?

A
  • Competitie aangaan met de pathogene bacteriën
  • Epitheel stimuleren om anti-microbiële peptides te secreteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 5 typische symptomen van een acute inflammatie?

A
  • Rubor= Roodheid
  • Calor= Warmte
  • Dolor= Pijn
  • Tumor= Zwelling
  • Functio laesa= Verminderde functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het % verdeling van de leukocyten in normaal bloed?

A
  • Basofiele granulocyte: 0-2%
  • Eosinofiele granulocyte: 0-6%
  • Monocyte: 6-10%
  • Lymfocyte: 15-50%
  • Neutrofiele granulocyte: 40-80%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke cellen horen bij innate immuniteit en welke bij adaptive immuniteit?

A

Innate:
- Neutrofiele granulocyte
- Eosinofiele granulocyte
- Basofiele granulocyte
- Monocyte
- Dendritsiche cel

Adaptive:
- B-cel
- T-cel
- Dendritische cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 soorten signalen die een APC geeft aan naïeve T-cellen?

A
  1. Activation
  2. Survival
  3. Differentiation
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel naïve T-cellen heb je ongeveer in je lichaam?

A

6000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke 3 onderdelen bestaat een lymfeklier?

A
  • Cortex
  • Paracortex
  • Medulla
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke cellen liggen in de cortex/follikels en wat doen ze?

A

Er liggen B-cellen en ze produceren antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke cellen liggen in de paracortex en wat doen ze?

A

Er liggen T-cellen en zorgen voor B-cel help cytotoxiciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke cellen liggen in de rand van een lymfeklier en wat doen ze?

A

Er liggen macrofagen en ze ruimen de rommel op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke cellen liggen in de medulla en wat doen ze?

A

Er liggen plasmacellen en ze zorgen voor humorale immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar liggen de dendritische cellen in de lymfeklier?

A

Paracortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 5 stappen van lymfocyt extravasatie?

A
  1. Entry
  2. Rolling
  3. Integrin activation
  4. Firm adhesion
  5. Diapedesis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen chemokines?

A

Ze regelen de T-lymfocyte migratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor soort activatie vindt er plaats tussen een dendritische cel en een T-cel?

A

Kris-Kras activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 5 voordelen van de adaptive respons?

A
  • Kortere latente periode
  • Langdurige antibody productie
  • Hogere (IgG) antibody concentratie
  • Verschillende isotypes
  • Vergrote antibody affiniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat past bij auto-immuniteit en wat past bij allergie?

A

Auto-immuniteit:
- Th1 overexpressie
- Cellulaire immunitiet

Allergie:
- Th2 overexpressie
- Humorale immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe lang is een vloeibaar antigeen aanwezig in een lyfmeklier?

A

15-30 minuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe lang is een celgebonden antigeen aanwezig in een lymfeklier?

A

18-24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een belangrijk signaal voor de cellen om uit de bloedbaan te treden?

A

Hoog endotheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de 2 belangrijke chemokines voor T-cellen?

A

CCL19 en CCL21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 2 soorten immuunsystemen heb je?

A

Innate immuunsysteem: Aangeboren en niet specifiek
Adaptive immuunsysteem: Verworven en specifiek/geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn ook wel namen voor de volgende dingen:
- Opeten
- Vastlijmen
- Lekprikken
- Vergiftigen

A

Opeten= Fagocyteren
Vastlijmen= Agglutineren
Lekprikken= Lysis
Vergiftigen= Toxines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 3 pathways zijn er die uiteindelijk leiden tot een C3 convertase?

A
  • Lectin pathway
  • Classical pathway
  • Alternative pathway
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de 3 opeenvolgende stappen die gebeuren als een macrofaag in aanraking komt met een bacterie?

A
  1. De macrofaag gaat cytokines en chemokines secreteren.
  2. Deze zorgen voor vasodilatatie en verhoogde vasculaire permeabiliteit, wat leidt tot roodheid, warmte en zwelling.
  3. Inflammatoire cellen gaan de ‘tissue’ in en dat veroorzaakt pijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke leukocyt heeft een gelobde kern?

A

De neutrofiele granulocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 3 cytokines worden geproduceerd door macrofagen?

A
  • IL-1beta
  • TNFalpha
  • IL-6

Deze zijn belangrijk bij de respons tegen bacteriën en bacteriële producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is diapedese?

A

Het verschijnsel dat cellen na adherentie aan geactiveerd vaatendotheel
uit de bloedbaan treden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke cel past bij humorale immuniteit en welke cel past bij cellulaire immuniteit?

A

Humorale immuniteit: B-lymfocyten
Cellulaire immuniteit: T-lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat voor CD is een T-helpercel en wat voor CD is een cytotoxische T-cel?

A

T-helpercel= CD4+
Cytotoxische T-cel= CD8+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe heten de T-cellen als ze uit de thymus komen?

A

Naïeve T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de functie van een cytotoxische T-cel?

A

Het doden van met virus geïnfecteerde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de 2 functies van een T-helpercel?

A
  • Activatie van macrofagen
  • Hulp bieden aan B-cellen om zich te formeren in de juiste plasmacel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat past bij elkaar CD4 en CD8 en MHC klasse I en MHC klasse II?

A

CD4: MHC klasse II
CD8: MHC klasse I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke 3 signalen ontstaan er als een naïve T-cel in contact komt met een APC-cel?

A
  1. Activatie
  2. Overleving
  3. Differentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke stoffen zijn betrokken bij de stappen:
1. Activatie
2. Overleving
3. Differentiatie

A

Activatie: MHCII/TCR
Overleving: B7/CD28
Differentiatie: Cytokinen

37
Q

Wat maakt een Th-1 cel en wat maakt een Th-2 cel?

A

Th-1: IFNgamma
Th-2: IL-4, IL-5 en IL-13

38
Q

Wat is de transcriptiefactor voor Th-1 en welke voor Th-2?

A

Th-1: T-bet en die wordt gestimuleerd door IL-12
Th-2: GATA3 en die wordt gestimuleerd door IL-4

39
Q

Wat is de definitie van auto-inflammatoiriteit?

A

Disfunctie van het innate immuunsysteem

40
Q

Wat is de definitie van auto-immuniteit?

A

Disfunctie van het adaptive immuunsysteem

41
Q

Wat zijn de 2 kenmerken van het adaptive immuunsysteem?

A
  • Geheugen
  • Specifieke respons
42
Q

Wat zijn alle transcriptie factoren bij alle T-helper cellen?

A
  • Th1: T-bet
    – Th2: GATA3
    – Th17: RORγt (RORC)
    – Treg: FoxP3
    – Tfh: BCL6
43
Q

Tot hoeveel plasmacellen kan 1 geactiveerde B-cel leiden?

A

4000

44
Q

Wat is een groot voordeel van FACS?

A

Dat er naar de eigenschappen van één enkele cel gekeken kan worden.

45
Q

Wat zijn de voordelen van een microscoop en van FACS ten opzichte van elkaar?

A

Voordelen microscoop:
- Je kan de exacte locatie van het signaal laten zien (in situ)
- Mooie plaatjes
- Relatief goedkoop

Voordelen FACS:
- Goed kwantificeerbaar
- In korte tijd veel cellen meten
- Mogelijkheid om de cellen voor andere doeleinden te gebruiken (celkweek)

46
Q

Wat zegt de side scatter (SSC)?

A

Vertelt ons iets over de granulariteit van de cel

47
Q

Wat zegt de forward scatter (FSC)?

A

Vertelt ons iets over de grootte van de cel

48
Q

Op welke as staat de Side scatter en op welke as staat de Forward scatter?

A

Side scatter: Y-as
Forward scatter: X-as

49
Q

Door welke 2 principes kun je een antilichaam gebruiken om een oppervlaktemarker aan te tonen?

A
  • Doordat hij specifiek is
  • Door het sleutel-slot principe
50
Q

Wat is fixeren en noem een voorbeld van een fixatief?

A

Fixeren: Zorgt ervoor dat de oppervlaktemarkers
en de eventueel gekoppelde antilichamen op de
oppervlakte behouden blijven.

Voorbeeld van een fixatief is PFA
(paraformaldehyde)

51
Q

Om welke 2 redenen willen we geen dode cellen in de analyse?

A
  • Kunnen aspecifieke kleuring geven
  • Zijn niet representatief
52
Q

Om welke 3 redenen titreer je de antilichamen?

A

– Onderscheidend vermogen te hebben
* Om vals positief signaal te verkleinen

– Optimale verdunning afhankelijk van
* celtype
* Ex vivo/of na kweek
* De labeling procedure
* Batchverschil van het antilichaam

– Kostenbesparend

53
Q

Wat is psoriasis en wat zijn een aantal kenmerken?

A

Het is een ziekte van de huid, nagels en/of gewrichten:
- Prevalentie 2-3%
- Auto-immuun ziekte
- Niet besmettelijk
- Genetische factoren
- Chronische ziekte

54
Q

Welke cytokines staan aan als psoriasis actief is?

A

De cytokines van Th1 en Th17

55
Q

Wat is het kaarsvet fenomeen?

A

Er onstaat een speciaal soort schilfering bij schrapen.

56
Q

Wat is het teken van Auspitz?

A

Verticale puntbloedingen als je doorkrabt in de plaque

57
Q

Wat is het Koebner fenomeen?

A

Door schade aan de huid activeer je psoriasis op die plek. Bijvoorbeeld door krabben, verbranden of zelfs een tatoeage.

58
Q

Hoe wordt psoriasis behandeld?

A

Target treatment met biologics

59
Q

Welke witte bloedcel is de hoofdrol speler bij psoriasis?

A

T-cel

60
Q

Wat is de onderliggende pathologie bij psoriasis?

A

De stimulatie van T-cellen induceert een abnormale proliferatie en differentiatie van keratinocyten.

61
Q

Wat is de wereldwijde prevalentie van vitiligo?

A

1%

62
Q

Wat is het onderliggende pathologische mechanisme van vitiligo?

A

Auto-immuun respons tegen pigment cellen (melanocyten) van het eigen lichaam

63
Q

Met welke andere ziektes is vitiligo geassocieerd?

A
  • Diabetes Mellitus
  • Schildklierziekten
  • Alopecia Areata
64
Q

Wat is de therapie bij vitiligo?

A

Immuunsuppressiva en UV-therapie

65
Q

Welke immuuncel speelt een rol bij vitiligo?

A

T-cel, die valt als het ware de melanocyten aan

66
Q

Wat is het onderliggende pathologische mechanisme bij Alopecia Areata?

A

T-cel gemedieerde auto-immuun reactie tegen het haarzakje

67
Q

Welke 4 blaar gemedieerde auto-immuunziektes zijn er?

A
  • Pemphigus Vulgaris: Auto-antistoffen tegen desmosomale proteïnen of keratinocyten.
  • Bullous Pemphigoïd: Auto-antistoffen tegen collageen 17 op het basaalmembraan van de epidermis.
  • Herpes gestationis: Bullous Pemphigoïd gedurende de zwangerschap.
  • Dermatitis herpetiformis: Auto-antistoffen tegen transglutaminase en geassocieerd met coeliacie.
68
Q

Hoe ziet Hidradenitis Suppurativa eruit?

A

Als een touwvormig litteken

69
Q

Waar komt Hidradenitis Suppurativa vooral voor?

A

In de plooien van het lichaam

70
Q

Waardoor onderscheiden Pemphigus Vulgaris en Bullous Pemphigoid zich van elkaar?

A
  • Pemphigus vulgaris: Antistoffen tegen desmosomen
  • Bullous pemphigoïd: Antistoffen tegen hemidesmosomen
71
Q

Met welke andere ziekte is Pemphigus Vulgaris geassocieerd?

A

Maligniteiten

72
Q

Wat is het verschil tussen een systeemziekte en een immunodermatose?

A

Systeemziekte: Ziekte waarbij verschillende organen betrokken zijn
Immunodermatose: Immuunziekte waarbij de huid betrokken is

73
Q

Wat is het verschil tussen auto-inflammatoir en auto-immuun?

A

Auto-inflammatoir:
- Uit z’n eigen
- Geen antistofvorming
- Innate immuunsysteem
- Monocyten, macrofagen, neutrofielen, NK-cellen

Auto-immuun:
- Tegen z’n eigen
- Antistofvorming
- Adaptive immuunsysteem
- T- en B-cellen

74
Q

Wat is Lichen Sclerosus?

A

Scherp begrensde porceleinwitte afgeplatte papels die aggregeren tot plaques,
later atrofie. Meestal 8-vormig gebied. Er kan jeuk en pijn bij komen kijken.

75
Q

Wat zijn de 4 criteria voor juveniele dermatomyositis?

A
  1. Progressieve symmetrische proximale spierzwakte
  2. Verhoging CPK
  3. Vroeger: Myositis en necrose in spierbiopt en EMG
    afwijkingen: nu MRI
  4. Typische huidafwijkingen
76
Q

Wat is de klinische presentatie van Morphea?

A
  • Scleroserende huidlaesies, soms beweging beperkend (gewricht)
  • Atrofie en/of asymmetrie ledematen
77
Q

Wat is het verschil tussen telengiëctasiën en purpura?

A

Telengiëctasiën = Verwijding van de haarvaatjes en wegdrukbaar
Purpura = Ontsteking van de haarvaatjes en niet wegdrukbaar/palpabel

78
Q

Wat is artralgie?

A

Pijn aan de gewrichten

79
Q

Welke 3 mogelijkheden zijn er om eiwitten te onderzoeken?

A
  • ELISA
  • Western Blot
  • Flowcytometrie
80
Q

Wat is het principe van ELISA?

A

Binding van een eiwit aan een specifiek antlichaam en deze is gekoppeld aan een enzym dat een kleurverandering veroorzaakt.

81
Q

Wat zijn de 7 stappen van ELISA?

A
  1. Coat: capture antilichaam
  2. Block: aspecifieke bindingsplaatsen
  3. Toevoegen sample
  4. Detectie: antilichaam met enzym (HRP)
  5. Toevoegen substraat (TMB)
  6. Enzymreactie geeft een kleur
    Hoe hoger de concentratie, des te feller de kleur
  7. Uitlezen lichtabsorptie
82
Q

Wat is het principe van een Western Blot?

A
  • Scheiding op basis van grootte met gelelektroforese
  • Binding van eiwit aan specifiek antilichaam met marker
83
Q

Wat zijn de 4 stappen van een Western Blot?

A
  1. Gelelektroforese
  2. Transfer naar een membraan -> blotten
  3. Blokken
  4. Detectie met antilichamen
84
Q

In welke gevallen kun je beter ELISA gebruiken en ik welke gevallen kun je beter Western Blot gebruiken?

A

Meten aanwezigheid eiwit: Beide

Kwantificeren concentratie eiwit: Beide, maar ELISA is beter

Informatie over moleculair gewicht en afbraakproducten: WB

Antilichaam met epitoop binnenin eiwitstructuur bruikbaar: WB

Eiwitten meten in cellysaat: WB

Betrouwbare commerciële kits verkrijgbaar: ELISA

Tijd en arbeid: Beide veel, maar ELISA wat minder dan WB

85
Q

Welke 2 organen zijn de primaire lymfoïde organen?

A

Beenmerg en thymus

86
Q

Welke 2 dingen passen bij Th1 en welke bij Th2?

A

Th1: Auto-immuniteit en cellulaire immuniteit
Th2: Allergie en humorale immuniteit

87
Q

Door middel van welke 2 cytokines reguleert de regulatoire T-cel de andere T-cellen?

A

IL-10 en TGF-b

88
Q

Welke 4 soorten cytokines zijn er?

A
  • Interleukines (IL)
  • Chemokines
  • Interferonen (IFN)
  • Tumor Necrosis Factors (TNF)
89
Q

Welke 4 dingen passen bij inflammatoire gewrichtsklachten?

A
  • Ochtendstijfheid > 30 minuten
  • Beter bij bewegen
  • Nachtelijke pijn
  • Rubor, calor, dolor, tumor