Week 17 + 18 (herhaling thema 3.1.4) Flashcards

1
Q

Wat is kenmerkend aan somatische-symptoomstoornis?

A

Er is sprake van lichamelijke klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is kenmerkend aan functioneel neurologisch symptoomstoornis?

A

Klachten die door een functionele stoornis wordt veroorzaakt.
Lijkt soms op een andere aandoening –> zoals herseninfarct, maar klachten zijn anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het hoover’s sign?

A

Teken die voorkomt bij functioneel neurologisch symptoomstoornis
= wisselend aanspannen van spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is belangrijk om aan te denken bij functioneel neurologisch symptoomstoornis?

A

Klachten worden NIET gesimuleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is kenmerkend aan ziekteangststoornis?

A

Excessief piekeren over lichamelijke sensaties en gevolgen ZONDER klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kenmerkend aan nagebootste stoornis?

A

Er is geen sprake van ziekte of klachten, maar patiënten laten omstanders geloven dat dit wel aan orde is

Patiënten praten er vaak over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK)?

A

Lichamelijke klachten waarbij geen onderliggende oorzaak wordt gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe worden klachten van SOLK uitgevraagd?

A

SCEGS

domeinen van somatisch, cognitief, emotioneel, gedrag, sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke uitspraak deed G. Engel?

A

Geneeskunde is niks waard wanneer het zich enkel op biologie focust
“ziekte en gezondheid zijn meer dan biologie alleen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de meest voorkomende syndromen van SOLK?

A

Prikkelbaredarmsyndroom
fibromyalgie
chronisch vermoeidheidssyndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel patiënten ontwikkelen een angststoornis en/of depressie naast SOLK?

A

één derde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is belangrijk bij een gunstig invloed op gezondheid en gedrag van een patiënt met SOLK?

A

Goede arts-patiënt relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het gevolgenmodel?

A

Wordt gebruikt bij het in kaart brengen van gedragingen bij patiënten met SOLK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is emergentie?

A

Systeem vertoont eigenschappen die niet in de samenstellende delen zijn terug te vinden, maar dat deze nieuwe eigenschap ontstaat door de interactie van verschillende onderdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is zijn tekenen van een functionele neurologische symptoomstoornis bij lichamelijk onderzoek?

A

Klachten zijn beïnvloedbaar

Bij afleiding worden klachten minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is kenmerkend aan een functionele tremor?

A

Tremor is afleidbaar en beïnvloedbaar

tremor bij parkinson wordt erger bij afleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn onderhoudende factoren bij een functionele neurologische symptoomstoornis?

A

Vermijdingsgedrag
Woede
Onrust
Inactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke medicatie geven bewegingsstoornissen?

A

Medicatie die dopamine systeem beïnvloeden

= antipsychotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn extrapiramidale bijwerkingen?

A

Dystonie
Dyskinesie
Acathisie
Parkinsonisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar spelen bewegingsstoornissen zich vaak af?

A

Hoofd-halsgebied

21
Q

Wat zijn voorbeelden van psychologische factoren die een andere aandoening beïnvloeden?

A

Onvermogen om medicatie in te nemen
Angst die aandoening verergert
symptomen negeren

22
Q

Hoe worden somatische-symptoomstoornis en ziekteangststoornis onderscheiden?

A

Somatische-symptoomstoornis : WEL klachten

Ziekteangststoornis: GEEN klachten

23
Q

Hoe behandel je somatische-symptoomstoornis en gerelateerde aandoeningen?

A

Stap 1: psychotherapie –> cognitieve gedragstherapie

Stap 2: Antidepressiva

24
Q

Wat is belangrijk om te weten bij een nagebootste stoornis?

A

Er is GEEN sprake van externe beloning

25
Q

Wat is het synoniem voor nagebootste stoornis?

A

Syndroom van Münchhausen

26
Q

Hoe doen patiënten zich voor bij nagebootste stoornis?

A

Ze zijn vaak de “ideale” patiënt en proberen respect te krijgen door bijv. niet te gaan huilen
Ze gaan vaak vragen uit de weg, omdat die bijvoorbeeld over dingen gaan die ze zichzelf aandoen

27
Q

Wat is belangrijk bij de diagnostiek van nagebootste stoornis?

A

Lichamelijke oorzaak uitsluiten

28
Q

Wat is viscero somatische amplificatie?

A

Versterken van symptomen door informatie

–> deze informatie zorgt voor een cyclus van symptoom versterking

29
Q

Bij welke specifieke medicatie treden bewegingsstoornissen het vaakst op?

A

Haloperidol

30
Q

Wat zijn risicofactoren voor schizofrenie?

A

Positieve familieanamnese, mannelijk geslacht, 22q1-deletiesyndroom, COMT-gen, gebruik van cannabis

31
Q

Wat is het risico op psychose onder cannabisgebruikers ten opzichte van niet-gebruikers?

A

2:1

bij zware gebruikers 6:1

32
Q

Hoe vergroot cannabis de kans op psychosen?

A

Cannabis activeert het beloningssysteem (dopamine) –> wanneer dopamine neuron gestimuleerd word, worden endocannabinoïden aangemaakt die achteruit werken –> remming GABA –> activatie beloningssysteem

–> psychose is het resultaat van overactiviteit van dopamine in het mesolimbische systeem

33
Q

Wat is Rimonabant

A

CB1-antagonist

34
Q

Welke vorm van psychotherapie is als eerste keus geïndiceerd bij een patiënt met een somatisch symptoom stoornis?(a)cognitieve gedragstherapie gebaseerd op het gevolgenmodel(b)EMDR (eye movement desensitization and reprocessing)(c)imaginaire exposure therapie(d)psychoanalytische therapie

A

Cognitieve gedragstherapie gebaseerd op het gevolgenmodel

35
Q

Stelling: Binnen de huidige DSM-5 classificatie van de somatisch-symptoom stoornis ligt de nadruk op het feit dat de klachten nietvoortkomen uit een somatische aandoening. Deze stelling is:(a)Juist(b)Onjuist

A

Onjuist

36
Q

Een man van 49 jaar heeft last van zijn buik. Hij heeft het idee dat hij niet goed kan poepen en is uren op het toilet bezig. Hij meent dat er een dubbel darmuiteinde is ontstaan; hij voelt daar lucht vanuit gaan in zijn onderbuik. Hij is ervan overtuigd dat de lucht zijn rectum dichtduwt waardoor het ontlasten zo moeizaam gaat.Welke van onderstaande diagnosen is het meest waarschijnlijk?(a)nagebootste stoornis(b)somatisch-symptoomstoornis(c)waanstoornis (d)ziekte-angststoornis

A

waanstoornis

37
Q

Stelling: De diagnose functioneel neurologische symptoom stoornis, ofwel conversiestoornis, kan alleen gesteld worden als er bij neurologisch onderzoek blijkt dat de symptomen incompatibel zijn met een bekende neurologische of somatische aandoening.Deze stelling is:(a)juist (b)onjuis

A

Juist

38
Q

Bij het ontstaan van een conversiestoornis (functioneel neurologische symptoomstoornis) spelen bij de meeste patiënten meerdere factoren een rol. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen predisponerende, precipiterende en onderhoudende factoren. Welke van onderstaande factoren is het beste voorbeeld van een precipiterende factor voor het ontstaan van een conversiestoornis?(a)botbreuk na recent auto-ongeval(b)jeugdtrauma in de voorgeschiedenis(c)onderliggende persoonlijkheidsstoornis(d)verstoorde coping mechanismen

A

Botbreuk na ongeval

39
Q
  1. Een patiënt van 46 jaar meldt zich met klachten van spierzwakte in beide benen die sinds een aantal weken bestaan. Door de neuroloog wordt na aanvullend onderzoek een conversiestoornis (functioneel neurologische symptoomstoornis) vastgesteld.
    Wat is nu de eerst aangewezen stap in de behandeling?
    o (a) aanpassingen regelen in huis om zijn bewegingsmogelijkheden te vergroten
    o (b) cognitieve gedragstherapie
    o (c) medicamenteuze behandeling met een SSRI (selectieve serotonine heropname remmer)
    o (d) uitleg en adviezen geven om te werken aan verbetering
A

uitleg en adviezen geven om te werken aan verbetering

40
Q
  1. Dhr. B is 52 jaar. Hij heeft na een hartinfarct een slechte hartfunctie. Hij heeft een pacemaker om levensbedreigende hartritmestoornissen te voorkomen. Hij is afgekeurd voor zijn werk. Het laatste half jaar zijn er geen klachten bijgekomen en de cardioloog geeft aan dat hij goed stabiel is en dat hij pas over 3 maanden weer op controle hoeft te komen. Volgens de cardioloog kan hij best wat vrijwilligerswerk doen. Dhr. B voelt zich erg gespannen. Hij controleert per dag elke 2 uur zijn gewicht om te zien of hij toch geen vocht vast houdt en hij voelt zijn pols een paar keer per uur. Hij komt hierdoor nauwelijks het huis meer uit. Hij is bang dat zijn hartfalen snel zal toenemen.
    Er is volgens de DSM 5 meest waarschijnlijk sprake van een:
    o (a) conversiestoornis (functioneel neurologische symptoomstoornis)
    o (b) somatische symptoomstoornis
    o (c) ziekte-angststoornis
A

Ziekte-angststoornis

41
Q
  1. Stelling: ‘Hoover’s sign’ (het testen van de hieldruk, bij heffen van het contralaterale been) kan gebruikt worden om een conversie stoornis (functioneel neurologische symptoomstoornis) te onderscheiden van een nagebootste stoornis.
    Deze stelling is:
    o (a) juist
    o (b) onjuist
A

Onjuist

42
Q
  1. Stelling: ‘De diagnose van een functionele neurologische stoornis, wordt idealiter gebaseerd op typerende kenmerken in de anamnese en bij het lichamelijk onderzoek.’
    Deze stelling:
    o (a) juist
    o (b) onjuist
A

Juist

43
Q
18.	Welke van onderstaande klachten past het beste bij een conversiestoornis (functioneel neurologische symptoomstoornis), gedefinieerd volgens de DSM V?
Somatisch onvoldoende verklaarde:
o	(a) chronische pijnklachten
o	(b) maag-darmklachten
o	(c) moeheid
o	(d) spraakproblemen
A

Spraakproblemen

44
Q
  1. Stelling: ‘Het grootste deel van de somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten gaat in het algemeen op den duur spontaan weer over’.
    Deze stelling is:
    o (a) juist
    o (b) onjuist
A

Juist

45
Q

Een slechte prognose na een eerste psychotische episode is geassocieerd met bijzondere
persoonlijkheidstrekken die al bestonden voor het ontstaan van psychotische symptomen.
Deze stelling is:
a. Juist
b. onjuist

A

Juist

46
Q

Wat is de belangrijkste doel van behandeling van een nagebootste stoornis?

A

Voorkomen van iatrogene schade

47
Q

Wat is een risicofactor voor functioneel neurologisch symptoomstoornis?

A

Traumatische gebeurtenis

psychologisch EN fysiek

48
Q

Wat is belangrijk bij de uitleg van functioneel neurologisch symptoomstoornis?

A

Uitleg over het feit dat het potentieel reversibel is