Week 11: Hoorcollege's Flashcards

1
Q

Wat is IPF?

A

IPF staat voor idiopatische pulmonale fibrose

PD.1 - Interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke medicijnen kan je geven om longfibrose te remmen?

A

Longfibrose remmers zijn:
- Pirfenidon
- Nintedanib

PD.1 - Interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel procent van de interstitiële longziektes geven uiteindelijk longfibrose?

A

Van de interstitiële longziektes geven zo’n 30-40% uiteindelijk fibrose.

PD.1 - Interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn mechanic hands?

A

Mechanic hands zie je door opruwing en barsten van de huid van de toppen en zijkant van de hand, wat resulteert in orgelmatige vuil ogende lijnen.

PD.1 - Interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is systematische sclerose?

A

Systematische slerose is verharding van bindweefsel en ontstekingen.

PD.1 - Interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zie je aan de buitenkant van het lichaam bij systematische sclerose?

A

Door systematische sclerose zie je een veharde huid met rode vlekjes, je ziet ook het fenomeen van Raynaud (witte vingertoppen bij kou).

PD.1 - Interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vorm van interstitiële longziektes is de meest voorkomende vorm van longfibrose met een slechte prognose?

A

Idiopatische pulmonale fibrose (IPF) is de meest voorkomende vorm van longfibrose met een slechte prognose.

PD.1 - Interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is longfibrose?

A

Longfibrose is een verzamelterm van verschillende diagnoses die kunen leiden tot verlittekening van het longweefsel.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een heatmap?

A

Een heatmap is een manier om te kijken of genen “aanstaan” (bijvoorbeeld bij een bepaalde ziekte). Hoe geler hoe meer een gen “aanstaat”

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doe je bij een genome-wide association study (GWAS)?

A

Bij een genome-wide association study (GWAS) ga je een grote groep mensen met een ziekte vergelijken met een groep zonder zoekte en ga je kijken naar allerlei variaties in het genoom.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een Manhattan Plot?

A

Een Manhattan Plot is een manier waarop heel veel resultaten (zoals bij een genome-wide association study) kan weergeven.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat staat er op de x-as van een Manhattanplot bij een GWAS?

A

Bij een GWAS staat er op de x-as van het Manhattan plot de locatie van het genoom.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat staat er op de Y-as van een Manhattan Plot bij een GWAS?

A

Bij een GWAS staat er op de y-as van een Manhattan Plot de p-waarde op een -log schaal. Hoe hoger het punt dus ligt hoe kleiner de p-waarde is.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor soort genen hebben te maken met het ontstaan van longfibrose?

A

Genen die te maken hebben met:
- DNA-repair
- Telomeergebieden
- Surfactant misfolding
- Afweer spindle assembly (draden die genetisch materiaal uitelkaar trekken)
- Desmosomen
- Mitochondriaal dysfunctioneren
- Metabolisme

Spelen een rol in het ontstaan van longfibrose

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de functies van pneumocyt type II?

A

Functies pneumocyt type II:
- Aanmaak surfactant
- Proliferatie (snel delen)
- Epitheliale regeneratie (door pneumocyt type I te worden)

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een functie van pneumocyt type I?

A

Pneumocyt type I zorgt voor de gaswisseling.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurd er als pneumocyt type II geen pneumocyt type I kan worden?

A

Als pneumocyt type II geen pneumocyt type I kan worden is er geen regeneratie meer van het “epitheel”.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welke surfactantproteine leiden mutaties hierin tot longfibrose?

A

Een mutatie in surfactant proteine C en surfactant proteine A kunnen leiden tot longfibrose.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke cel maakt surfactant proteine C?

A

De pneumocyt type II is de einige cel die surfactant proteine C kan maken.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Als er een mutatie in het DNA zit wordt het eiwit verkeerd gevouwen en loopt het vast. Wat kan de cel in deze situatie doen?

A

Als er een fout in het DNA zit, zit er een fout in de codering van het eiwit en wordt het driedimensionaal verkeerd gevouwen. De cel kan dan twee dingen doen:
- Proberen de productie te verhogen
- In cell-senescense gaan.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn telomeren?

A

Telomeren zijn het uiteinde van een chromosoom. Het bestaat uit een lang stuk niet coderend DNA en beschermd het DNA.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat gebeurd er als een telomeer te kort is?

A

Als een telomeer te kort is gaat de cel in cel-senescense.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is telomerase?

A

Telomerase is een enzym dat het telomeer weer langer kan maken en beschermd telomeren tegen progressieve verkorting.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer zie je normale verkorting van telomeren?

A

Een normale verkorting van telomeren zie je bij veroudering.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat gebeurd er als er een mutatie zit in de telomerase?

A

Als er een mutatie zit in de telomerase worrden de telomeren niet meer lang. Deze telomeerproblemen kunnen lijden tot longfibrose.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke twee factoren moet er aanwezig zijn voor iemand om longfibrose te hebben?

A

Een verkeerde aanleg én de nodige (epitheel)schade kunnen leiden tot longfibrose.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat doen fibroblasten normaal?

A

Fibroblasten zijn een belangrijk onderdeel van de wondgenezing. Fibroblasten vormen een netwerk van draden en kunnen myofibroblasten worden. Dit trekt dan samen en laat niet meer los en trekt zo de wond dicht.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het probleem van fibroblasten in de longen?

A

Fibroblassten vormen een netwerk van draden en kunnen myofibroblasten vormen, dit trekt dan samen en laat niet meer los. Als dit in de long gebeurd wordt de long samen getrokken en wordt de long kleiner.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Op welke plek in de long zie je longfibrose idiopatische pulmonale fibrose (IPF)?

A

Bij idiopatische pulmonale fibrose (IPF) zie je dat de longfibrose met name subpleuraal en basaal (onderin).

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat doet het collageen als fibroblasten littekenweefsel maken?

Nog ff checken of deze klopt

A

Als fibroblasten littekenweefsel maken, maakt het collageen extracellulaire matrix om steun te geven en het stijver te maken.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is TGF-β?

A

TGF-β is de meest pro-fibrotische cytokine.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe zitten cellen verankerd?

A

Cellen zitten verankerd met intergrines

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar zit TGF-β in de cel?

A

TGF-β zit in het midden van de intergrines.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Normalieter komt TGF-β niet vrij in de longen. Hoe komt het vrij bij longfibrose?

A

Normaal zijn de longen heel rekbaar en zullen de intergrines niet snel beschadigen. Als het weefsel al wat stijver is door fibrose kan er veel tractie te komen te staan op deze intergrines en kan TGF-β vrijkomen.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waarom zit er bij idiopatische pulmonale longfibrose (IPF) de fibrose vaan subpleuraal en basaal (onderin)?

A

Subpleural en basaal zit de meeste tractie door deze tractie zal er bij idiopatische pulmonale longfibrose (IPF) voornaamelijk daar de intergrines kapot gaan en TGF-β vrijkomen.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waarom kan TGF-β mogelijk vrijkomen als je maar 1 long hebt?

A

Als je nog maar een long hebt gaat deze overrekken om te compenseren en de thoraxruimte op te vullen. Deze overrekking kan er ook weer voor zorgen dat TGF-β vrijkomt.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een probleem bij systemische ziektes die ook longfibrose voorzaken (zoals reuma) bij een longtransplantatie?

A

Bij systemische ziektes die ook longfibrose veroorzaken kan het gebeuren dat als de systemische ziekte niet goed onder controlle is dat er na transplantatie, de fibrose in de transplantatie longen kan komen.

HC.2 - Pathogenese van longfibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is IRV?

A

Inspiritoirreserve volume

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is Vt?

A

Het teugvolume

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is ERV?

A

Expiritoir reserve volume

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is RV?

A

Residuaal volume

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is VC?

A

VC is de vitale capiciteit.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is IC?

A

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is FRC?

A

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is TLC?

A

TLC is de totale longcapiciteit.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn interstitiële longziekten (ILD)?

A

Interstitiële longziekten (ILD) is een verzamelnaam voor een groep van heterogene ziekten die het interstitium aantasten. Hierdoor wordt oa de longinhoud minder.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is het interstitium in de long?

A

Het interstitium is een dun laagje tussen de alveolus en het bloedvat.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Voor restrictieve longziektes zijn er catogoriëen waartussen onderscheid gemaakt wordt. Wat zijn deze catogorieën?

A

Voor restrictieve longziekten wordt er onderscheid gemaakt tussen intrinsiek, extrinsieke en neuromusculaire oorzaken.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat kunnen intrinsieke oorzaken zijn voor restrictieve longziekten?

A

Intrinsieke oorzaken voor restrictieve longziekten zijn:
- Interstitiële fibrose
- Hartfalen met longoedeem
- Pneumonie
- Tuberculose
- Longfibrose door stralling of chemotherapie
- Pneumothorax

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat kunnen extrinsieke oorzaken zijn voor restrictieve longziekten?

A

Extrinsieke oorzaken voor restrictieve longziekten kunnen zijn:
- Kyphoscoliose
- Extreem overgewicht
- Zwangerschap
- Ruimte innemend proces bij de abdomen
- Pijn bij inspiratie

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat kunnen neurmuschulaire oorzaken zijn voor restrictieve longziekten?

A

Neuromusculaire oorzaken voor restrictieve longziekten kunnen zijn:
- Diafragma paralyse
- Spierdystrofie
- Poliomyelitis
- Algemene spierzwakte door bv ondervoeding

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wanneer kan je een uitspraak doen of iets restrictieve longziekten zijn of niet?

A

Je kan pas een uitspraak doen of iets restrictieve longziekten zijn of niet als je een TLC meting hebt gedaan.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat gebeurt er bij restrictieve longziekten met de:
- TLC
- FRC
- RV
- VC

A

Bij restrictieve longziekten worden de: TLC, FRC, RV, VC allemaal lager.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Met welke test kan je de TLC meten?

A

De TLC kan je meten met een bodybox.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waarom desatureren mensen met interstitiële longziekten (ILD) voornamelijk bij inspanning?

A

Bij een patiënt met interstitiële longziekten (ILD) is de reservecapiciteit van de longen gestoord. Doordat de diffusiecapiciteit ook minder is er meer tijd nodig voor de opname van lucht. In rust is dit geen probleem echter bij inspanning gaat dit wel een probleem vormen.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is Dlco?

A

Dlco = diffusiecapiciteit. (De Dlco=Tlco)

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de Tlco?

A

De Tlco is de transfer factor. (De Tlco=Dlco)

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Waar zegt de diffusiecapiciteit Dlco iets over?

A

De diffusiecapiciteit Dlco zegt iets over de oppervlakte (A) en de dikte van het membraan (T). Het oppervlakte is gekoppeld aan het volume waarop gemeten is (alveolaire volume).

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat kan je gebruiken om bij de berekening van de diffusiecapiciteit (Dlco) een correctie toe te passen op het alveolair volume?

A

Je kan de krogh factor/transfer coëfficiënt gebruikken om bij de berekening van de diffusiecapiciteit (Dlco) een correctie toe te passen op het alveolair volume.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoe bereken je de Krogh factor/transfer coëfficiënt?

A

De Krogh factor/transfer coëfficiënt:
KCO = Dlco/Va (alveolaire volume). De KCO geeft meer informatie over de dikte van het membraan.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is de Dlcoc?

A

De Dlcoc is de Dlco (diffusiecapiciteit) gecorrigeerd voor hemoglobine gehalte.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat doe je bij een 6 minuten looptest?

A

Bij een 6 minuten looptest moet de patiënt 6 minuten heen en weer lopen op maximaal kunnen. Bij het uitvoeren hiervaan wordt de saturatie, hartfrequentie, bloeddruk en afgelegde afstand bijgehouden.

De patiënt vult vooraf en achteraf de test een Borgscore in.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Waarvoor kan je de 6 minuten looptest gebruiken?

A

Je kan de 6 minuten looptest gebruiken om de inspanningcapiciteit te evaleren en je kan het als follow up gebruiken door de desaturatie en de gelopen afstand te vergelijken met een eerder gedaane looptest.

Het kan gebruikt worden als indicatie voor zuurstof of om het effect van de behandeling/training te evalueren.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is de compliantie van patiënten met longfibrose ten opzichte van gezonde patiënten en hoe uit zich dit?

A

Patiënten met longfibrose hebben een lage compliantie en dit uit zich in toegenomen ademarbeid.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoe bereken je de ademarbeid?

A

Arbeid(totaal) = Arbeid(stroming) + Arbeid(elastisch)

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoe uit de toegenomen ademarbeid in longfibrose zich?

A

De toegenomen ademarbeid in longfibrose uit zich in een ondiepe ademhaling en een lager teugvolume.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoe bereken je het ademminuutvolume?

A

Ademminuutvolume = ademfrequentie x teugvolume.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Waar kan langdurig pleuravocht tot leiden?

A

Langdurig pleuravocht kan leiden tot een reactieve verandering waardoor je een pleurazwoert ontwikkelt.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat houd een pleurazwoerd in?

A

Een pleurazwoerd houd in dat de pleura viscerales minder elastisch is waardoor het als een soort van kooi om de long heen hangt. Dit zorgt voor een kleinere long. De Dlco is verlaagd (verlaagd alveolair volume), de KCO is normaal.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat zie je bij een neuromusculaire aandoening bij de ademhaling?

A

Bij een neuromusculaire aandoening is de aansturing of spier niet goed. Wat je dan zit is dat de long bij inspiratie en expiratie vrijwel hetzelfde is. De longen zijn dus normaal .

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

71
Q

Welke zenuw stuurt het middenrif aan?

A

De n.phrenicus is de zenuw die het middenrif aanstuurd.

HC.3 - Longfuncite en interstitiële afwijkingen

72
Q

Waar duiden horlogenagels op?

A

Horlogenagels duiden op een chronische hypoxie.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

73
Q

Welk medicijn kan interstitiële longziekten (ILD) beelden geven?

A

Simvastine kan interstitiële longziekten (ILD) beelden geven.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

74
Q

Wat is het longwindow?

A

Het longwindow is het CT-beeld waarop het longparenchym wel zichtbaar is maar de andere structuren eigenlijk niet.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

75
Q

Waarom wil je dunne coupes hebben als je naar het longparenchym kijkt (CT)?

A

Als je naar het longparenchym kijkt (CT) wil je dunne coupes hebben (1mm). Hiermee kan je subtiele afwijkingen opsporen.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

76
Q

Hoe kan je een dunne coupe krijgen bij de CT-scan?

A

Je kan een dunne coupe krijgen bij een CT-scan door high resolution computed tomography (HRCT).

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

77
Q

Wat is de secundaire lobulus?

A

De secundaire lobulus is de kleinste longeenheid omgeven door bindweefsel (septum).

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

78
Q

Waar zit de veneuze drainage in de secundaire lobulus?

A

In de secundaire lobulus zit de veneuze drainage in het septum.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

79
Q

Waar zit de lymfedrainage in de secundaire lobulus?

A

In de secundaire lobulus zit de lymfedrainage in het septum maar ook peribronchovasculair.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

80
Q

Je beoordeeld het longwindow oa op bepaalde patronen welke patronen zijn dit?

A

Patronen waar je het longwindow op beoordeeld zijn:
- Nodulair
- Reticulair
- Verhoogde densiteit
- Verlaagde densiteit

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

81
Q

Welke vormen nodulair patronen kunnen er in het longwindow zijn?

A

Vormen nodulair patronen die je in het longwindow kan zien zijn:
- Random
- Centrilbulair
- Perilymfatisch

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

82
Q

Hoe herken je een reticulair patroon in het longwindow op de CT-scan?

A

Een reticulair patroon op de CT-scan wordt honeycombing genoemd omdat het daarop lijkt.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

83
Q

Welke soorten verhoogde densiteit kan je op de CT-scan zien bij het longwindow?

A

De soorten densiteiten die je kan zien op een CT-scan bij het longwindow zijn:
- Matglas: verhoogde densiteit vaatstructuren zijn zichtbaar
- Cosolidatie: witte vlek je zier er niks meer doorheen

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

84
Q

Welke CT-scan reconstructie maakt het makkelijk om te zien hoe de afwijking over de longen verdeeld is?

A

Een coronale CT-scan reconstructie maakt het makkelijk om te zien hoe de afwijkingen zijn verdeeld over de longen.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

85
Q

Wat houd een mozaïkpatroon op de CT-scan in?

A

Een mozaïkpatroon in een CT-scan geeft aan dat er meerdere densiteiten te zien zijn. Airtrapping kan in een gebied van de long zijn, hier kan de lucht niet uit.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

86
Q

Bij welke aandoeningen kan je (lokale) airtrapping zien?

A

Airtrapping kan je zien bij een collageen vasculaire ziekte en extrinsieke allergische alveolitis.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

87
Q

Waar wordt een longbiopt uitgenomen?

A

Een longbiopt komt met name van de perifere weefsels, het wordt direct onder de pleura uitgenomen. Dit is voornamelijk luchthoudend parenchym.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

88
Q

Wat is VATS?

A

VATS is video assisted Thoracoscopie Surgery.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

89
Q

Waar staat NSIP voor?

A

NSIP staat voor niet specifieke interstitiële pneumonie.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

90
Q

Wat zie je als je een longbiopt bekijkt bij beginende niet specifieke interstitiële pneumonie (NSIP)?

A

Bij niet specifieke interstitiële pneumonie (NSIP) zie je als je naar het longbiopt kijkt dat het patroon van fibrose zeer diffuus begint, je ziet ook hier en daar nog een stukje beginnende pneumonie. Uiteindelijk leid dit tot destructie van het longparenchym en kan je eindstadium fibrose overhouden.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

91
Q

Waar staat UIP voor?

A

UIP staat voor Usual Interstitial pneumonia.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

92
Q

Wat zie je als je een longbiopt bekijkt bij Usual Interstitial Pneumonia (UIP)?

A

Bij Usual Interstitial Pneumonia (UIP) zie je dat het begint in de interstitiële fase on der de pleura. Dit kan naar binnen doortrekken en uiteindelijk houd je eindstadium fibrose over.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

93
Q

Waar wijzen vele donkerpuntjes (celkernen) in een histologisch beeld op?

A

Vele donkerpuntjes (celkern) in een histologisch beeld van de long wijzen op ontstekingscellen. Dit zie je onder andere bij pneumonie.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

94
Q

Wat is een granuloom?

A

Een granuloom is een accumulatie van histeocyten (macrofagen).

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

95
Q

Hoe kan een infectie oversteken tussen longblaasjes?

A

Via de poriën van Kohn kunnen infecties oversteken tussen longblaasjes.

HC.4 - Samenwerking bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld

96
Q

Wat adem je dagelijks in?

A

Wat je dagelijks inadement is:
- Lucht
- Gassen
- Kleine deeltjes (fijnstof) -> organisch/anorganisch
- Micro-organismen

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

97
Q

Waar is het effect van ingeademde stof op de longen afhankelijk van?

A

Het effect van ingeademde stof op de longen is afhankelijk van:
- Anatomie van longen/luchtwegen
- Grootte van ingeademde deeltjes en daarmee samenhangende depositie
- Eigenschappen ingeademde deeltjes
- (Reactie lichaam op deeltjes)

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

98
Q

Wat is pneumoconiosen?

A

Pneumoconiosen zijn “stof longen”

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

99
Q

Wat bepaalt hoe diep een deeltje in de long komt?

A

De deeltjes grootte zegt iets over hoe diep een deeltje in de longen kan komen.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

100
Q

Vanaf welke grootte is een deeltje fijnstof?

A

Vanaf pm 2,5 (2,5 μm) is een deeltje fijnstof.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

101
Q

Vanaf welke grootte is een deeltje ultra fijnstof?

A

Vanaf 0,1μm is een deeltje ultrafijnstof of anders genoemd nanoparticles.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

102
Q

Waarom heeft ultrafijnstof/nanoparticles een systemisch effect (op het hele lichaam)?

A

Ultrafijnstof/nanoparticles komt niet alleen diep in de longen het kan ook membranen passeren en wordt dus op genomen door het bloed. Omdat het opgenomen wordt door het bloed heeft het een systemisch effect.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

103
Q

Wat is antracosis?

A

Antracosis is de zwarte afzetting bij de longsepta.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

104
Q

Waardoor komt pneumoconiosen?

A

Pneumoconiosen is een longaandoening door (hoge dosis) anorganische stoffen. Dit zijn meestal beroeps ziekten.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

105
Q

Wat is het beloop van pneumoconiosen?

A

Pneumoconiosen is vaak een chronische (progressieve) ziekte en acute reacties zijn zeldzaam.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

106
Q

Wat zie je op een CT-scan bij chronische pneumoconiosen?

A

Bij chronische pneumoconiosen zie je op een CT-scan dat er fijne nodulaire afwijkingen zitten in de bovenvelden. Verder kan je uitgebreide fibrose zien.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

107
Q

Wat is silicose?

A

Silicose is een vorm van pneumoconiosen die ontstaan door chronische blootstelling/inademing van silica (kiezelstof). Je ziet deze vorm vaak bij steenhouwers.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

108
Q

Wat is asbestose?

A

Asbestose is een vorm van pneumoconiosen die ontstaan door chronische blootstelling/inademing van asbest. Je zit deze vorm bij scheepvaartmedewerkers.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

109
Q

Wat is berylliose?

A

Berylliose is een vorm van pneumoconiosen die ontstaan door chronische blootstelling/inademing van beryllium (metaal). Je ziet deze vorm vaak bij elektrotechiekmedewerkers en tandartsen.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

110
Q

Wat zie je bij silicose op een CT-scan?

A

Bij sillicose zie je op een CT-scan een uitgebreid palet aan nodulaire afwijkingen. Dit is een irreversibel beeld.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

111
Q

Tot welke longafwijkingen kan asbest leiden?

A

Asbest kan leiden tot:
- Plaques in de pleura
- Benigne pleurale effusie (BAPE) (chronisch pleuravocht)
- Asbestose (fibrose)
- Mesothelioom (kanker)
- Longkanker

Ziektes door asbest hebben een lange latentieperiode (periode totdat het ziektebeeld tot uiting komt)

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

112
Q

Wat zie je berylliose op een CT-scan?

A

Bij berylliose zie je dat er granulomen zijn ontstaan in de long.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

113
Q

Welke type overgevoelligheids reactie is het contact met beryllium?

A

Het contact met beryllium is een type IV overgevoeligheidsreactie.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

114
Q

Wat gebeurd er bij sarcoïdose?

A

Bij sarcoïdose krijgen mensen uitgebreide ontstekingen in het lichaam (ogen, huid, longen, etc.). Er worden niet verkazende (geen necrose) granulomen gevormd in de aangedane organen.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

115
Q

Wat leid bij sarcoïdose tot longfibrose?

A

De niet verkazende (geen necrose) granulomen die gevormd worden in de aangedane organen kunnen uiteindelijk lijden tot longfibrose.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

116
Q

Bij een zeer ernstige vorm van sarcoïdose kunnen mensen haemoptoë (bloed ophoesten) krijgen waardoor komt dit?

A

Bij een zeer ernstige vorm van sarcoïdose kunnen mensen haemoptoë (bloed ophoesten) krijgen, dit komt doordat er bij een ernstige vorm grote gaten in de longen kunnen ontstaan. In deze gaten kunnen schimmels groeien wat kan gaan bloeden. Dit kunnen mensen dan ophoesten.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

117
Q

Wat is een aspergilloom?

A

Een aspergilloom is een klomp schimmelweefsel die groeit in een lichaamsholte zoals de long.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

118
Q

Waar staat EAA voor?

A

EAA staat voor extrinsieke allergische alveolitis.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

119
Q

Wat is extrinsiek allergische alveolitis (EAA)?

A

Extrinsieke allergische alveolitis (EAA) is een ziekte van de longen door herhaaldelijke inhalatie van een allergeen.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

120
Q

Wat voor soort allergenen kunnen extrinsieke allergische alveolitis (EAA) veroorzaken?

A

Allergenen die extrinsieke allergische alveolitis (EAA) kunnen veroorzaken zijn:
- Dierlijke eiwitten
- Bacteriën
- Schimmels
- Chemicaliën

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

121
Q

Waar is het ontstaan van de ziekte extrinsieke allergische alveolitis (EAA) afhankelijk van?

A

Het ontstaan van de ziekte extrinsieke allergische alveolitis (EAA) is afhankelijk van:
- Het antigeen
- Exposure
- Gastheerfactoren

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

122
Q

Wat is cryptogene extrinsieke allergische alveolitis (EAA).

A

Cryptogene extrinsieke allergische alveolitis (EAA) is extrinsieke allergische alveolitis (EAA) waarvan het niet duidelijk is welk agens het veroorzaakt.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

123
Q

Wat zie je op de HRCT bij acute extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A

Op de HRCT zie je bij acute allergische alveolities (EAA):
- Centrilobulaire noudles
- Vooral midden en bovenvelden zijn aangetast
- Matglasafwijkingen
- Airtrapping
- Consolidaties

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

124
Q

Wat zie je op de HRCT bij chronische extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A

Op de HRCT zie je bij chronische allergische alveolities (EAA):
- Peribrochiale fibrose
- Vooral midden en boven velden aangedaan
- Honeycombing
- Centrilobulaire nodules
- Airtrapping

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

125
Q

Wat zijn squeeks?

A

Squeeks zijn piepgeluiden die je hoort door het openen van de kleine luchtwegen.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

126
Q

Wat zie je in het bloed bij extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A

Bij extrinsieke allergische alveolitis (EAA) zie je dat er in het bloed IgA antistoffen aanwezig zijn bij blootstelling (echter een negatieve bevinding sluit EAA niet uit) Soms is er CRP en leucoytosen.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

127
Q

Wat is kenmerkend voor extrinsieke allergische alveolitis (EAA) in de spoelvloeistof van de longen?

A

Kenmerkend voor extrinsieke allergische alveolitis (EAA) in de spoelvloeistof van de longen zijn lymfocytose >20% zichtbaar.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

128
Q

Welke medicijnen kan je gebruiken voor extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A

Medicijnen die je kan gebruiken voor extrinsieke allergische alveolitis (EAA) zijn:
- Rituximab
- Azathioprine
- Prednison
- Mycofenolzuur

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

129
Q

Wat kan je zien bij lichamelijk onderzoek als iemand acute allergische alveolitis (EAA) heeft?

A

Bij iemand met acute allergische alveolitis (EAA) zie je bij lichamelijk onderzoek dat er tijdens de inspiratie squeeks te horen zijn en er een verscherpt ademgeruis is.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

130
Q

Wat kan je zien bij lichamelijk onderzoek als iemand chronische allergische alveolitis (EAA) heeft?

A

Bij iemand met chronische allergische alveolitis (EAA) zie je bij lichamelijk onderzoek dat er crepitaties te horen zijn en dat er clubbing van de nagels is.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

131
Q

Wat is het beloop van extrinsieke allergische alveolitis (EAA)

A

Bij extrinsieke allergische alveolitis (EAA) adem je kleine deeltjes in, dit veroorzaakt uiteindelijk een ontstekingsreactie. Het een is een cellulaire interstitiële pneumonie (NSIP, niet specifieke interstitiële pneumonie), het begint rondom de kleine luchtewegen met cellulaire brochiolitis en je ziet ook vaak (slecht) gevormde granulomen zonder necrose. Uiteindelijk kan het leiden tot fibrose vorming.

HC.5 - Extrinsieke beschadiging van de long

132
Q

Wat zijn de veel gebruikte verschil catogorieën?

A

Veel gebruikte verschil catogorieën zijn:
- Sekse/gender
- Cultuur
- Sociaal economische status

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

133
Q

Wat is het nadeel van de veel gebruikte verschil catogorieën?

A

Een nadeel van de veel gebruikte verschil catogorieën is dat de catogorieën niet neutraal zijn en het de inculsiviteit kan frusteren. Het kan leiden tot hokjes denken.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

134
Q

Wat is de oplossing voor de nadelen van de verschil catogorieën?

A

Een oplossing voor de nadelen van de verschil catogorieën is door intersectionalitiet (kruispunt denken): elk mens is uniek en kent een veelvoud factoren.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

135
Q

Wat houd sekse in?

A

Sekse zijn de lichamelijke verschillen in geslacht.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

136
Q

Wat houd gender in?

A

Gender is de culturele betekenis van lichamelijke verschillen in geslacht.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

137
Q

Wat houd het een sekse model in?

A

Het een sekse model zegt dat de sekse vergelijkbaar zijn, de terminologie is het zelfde en beide actieve seksualiteit. Sekse zijn niet gelijkwaardig, traditie ‘ladder der natuur’ en ‘perfecte’ man aan top. ‘Natuur’ onderschrijft maatschappelijke mannelijke dominantie en vrouwelijke ondergeschiktheid.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

138
Q

Wat houd het twee sekse model in?

A

Het twee sekse model zegt dat seksen fundamenteel verschillend zijn. Vrouwen worden bepaald door vrouwelijke geslachtsorgaan. Actieve/passieve seksualiteit. Seksen zijn niet gelijkwaardig. ‘Natuur’ onderschrijft mannaelijke dominantie.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

139
Q

Wat is hysterie?

A

Hysterie is een ‘ziekte’ van het verleden. Het werd afgebeeld als een vrouwelijke zenuwziekte en werdt biomedisch verklaard als ronddolende baarmoeder, dus een geestelijke ziekte met fysiologische wortels.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

140
Q

Wat houd cultuur in?

A

Cultuur is de verzameling van tradities, gebruiken en gedachtegoed gedeeld door een bepaalde groep.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

141
Q

Wat houd ras in?

A

Ras: grote groepen waarin de mensheid werd onderverdeeld op basis van fysieke kenmerken of gedeelde voorouders.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

142
Q

Wat was de veranderlijke diversiteit mentaliteit van de 18e eeuw?

A

De veranderlijke diversiteit van de 18e eeuw zegt dat de mensheid gevoellig is voor de effecten van de omgeving en doorgegeven via erfelijkheid; ras is hier een veranderlijk begrip. Ras werdt beschouwd als een natuurlijke hiërarchie waarin europeanen normaal en beschaafd werd beschouwd en andere mensen afwijkend en primitief.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

143
Q

Wat was de vaste rassen mentaliteit in de 19e eeuw?

A

De vaste rassen mentaliteit van de 19e eeuw beschouwde ras als een verabsoluteerd tot een vastaande eniteit. Hier speelde sociaal darwinisme een rol waarin de witte mens de fittest was en de zwarte mens het dichst bij dieren. De wetenschap construeerde ‘de natuur’ als legitieme basis voor maatschappelijke orde van imperialisme, kolonialisme en slavernij.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

144
Q

Wat is de sociaal economische status?

A

De sociaal economische status is de mate waarin men de mogelijkheid heeft om maatschappelijk gewaardeerde goederen te creeëren of consumeren.

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

145
Q

Wat laat de historische veranderlijkheid van de geneeskunde zien?

A

De historische veranderlijkheid van de geneeskunde laat zien dat interpretaties van klassen verschillen niet natuurlijk of neutraal zijnl

HC.6 - Een diverse geschiedenis van de geneeskunde

146
Q

Wat is het hoofdprobleem bij respiritoire insufficiëntie type I?

A

Het hoofdprobleem bij respiritoire insufficiëntie type I is dat er een te lage zuurstof gehalte in het bloed is vaak door longfalen.

HC.7 - Falende longen

147
Q

Welke mechanismes kunnen ten grondslag liggen aan respiritoir insufficiëntie type I en bij welke ziekte beelden zie je dit?

A

Mechanismes die ten grondslag liggen aan respiritoire insufficiëntie type I zijn:
- Hypoventilatie -> uitputting ademarbeid, medicatie
- Ventilatie perfusie stoornis -> Pneumonie, longembolie
- Diffusie stoornis -> Emfyseem, interstitiële long aandoening
- Shunt -> antomisch intracaridale of intrapulmonale shunt
- Te laag ingeademde zuurstofspanning -> grote hoogte

HC.7 - Falende longen

148
Q

Wat is het hoofdprobleem bij respiritoire insufficiëntie type II?

A

Het hoofdprobleem bij respiritoire insufficiëntie type II is dat er een hypoxemie met een hypercapnie is door inadequate alveolaire werking.

HC.7 - Falende longen

149
Q

Welke mechanismes kunnen ten grondslag liggen aan respiritoir insufficiëntie type II en bij welke ziekte beelden zie je dit?

A

Mechanismes die ten grondslag liggen aan respiritoire insufficiëntie type II zijn:
- Verhoogde luchtwegweerstand -> COPD, astma
- Afname ademarbeid -> Centrale oorzaak
- Neuromusculaire -> ALS, motor neuron disease
- Borstkastdeformiteit -> kyphoscoliose

HC.7 - Falende longen

150
Q

Welke manieren van zuurstoftherapie kan je gebruiken?

A

Manieren van zuurstoftherapie zijn:
- Neusbril 0-5 liter (40%)
- Venturimasker 6-15 liter (40-60%)
- Non rebreathing mask 15 liter (100%)
- High flow nasal canula 60 liter (100%)

HC.7 - Falende longen

151
Q

Hoe werkt non invasieve beademing?

A

Bij non invasieve beademing geeft je positieve druk beademing. Bij uitademing is er een tegendruk waarbij de alveoli opengehouden worden, dit verbetert de oxygenatie. Bij deze manier ontlast je ook de ademhalingsspieren.

HC.7 - Falende longen

152
Q

Waar moeten patiënten aan voldoen om non invasieve beademing te kunnen krijgen?

A

Voor non invasieve beademing moet een patiënt wel alert en comliant zijn (slikken/hoesten). Ze mogen geen schedeltrauma of GE chirurgie hebbeeen gehad.

HC.7 - Falende longen

153
Q

Hoe werkt invasieve beademing?

A

Bij invasieve beademing is iemand meestal in slaap en wordt iemand beademnd met positieve druk beademing via een tracheostoma of intubatie. Deze manier van beademing is de eerste keus bij iemand emt een verlaagd bewustzijn.

HC.7 - Falende longen

154
Q

Waarom kan je niet te veel durk geven bij invasieve beademing?

A

Bij invasieve beademing kan je niet te veel druk geven want dan kan je overdistentie -> barotrauma krijgen en heb je de long kapot geblazen.

HC.7 - Falende longen

155
Q

Hoe heeft invasieve beademing invloed op de hemodynamiek?

A

Invasieve beademing heeft invloed op de hemodynamiek doordat er postieve durk in de thoraxholte komt en deze durk kan de (grote) bloedvaten dicht drukken.

HC.7 - Falende longen

156
Q

Wat is PEEP?

A

PEEP is positive end expiratory pressure.

HC.7 - Falende longen

157
Q

Wat is een ECMO?

A

Een ECMO is een extracorporele membraanoxygenatie.

HC.7 - Falende longen

158
Q

Wat is een VA-ECMO?

A

Een VA-ECMO is een vene-arterie extracorporele membraanoxygenatie. Dit oxygeneert het bloed en neemt de hartfunctie over.

HC.7 - Falende longen

159
Q

Wat is een VV-ECMO?

A

Een VV-ECMO is een vene-vene extracorporele membraanoxygenatie. Deze oxygeneert alleen het bloed.

HC.7 - Falende longen

160
Q

Wanneer kan je extracorporele membraanoxygenatie (ECMO) overwegen?

A

Je kan extracorporele membraanoxygenatie (ECMO) overwegen bij potentieel reversibel:
- Hypoxisch respiritor falen
- Hypercapnisch respiritoir falen
- Overbrugging naar een longtransplantatie
- Massale longembolie

HC.7 - Falende longen

161
Q

Wat is het doel van lontransplantatie?

A

Het primaire doel van longtransplantatie is overlevingswinst en het secundaire doel is kwaliteit van leven.

HC.7 - Falende longen

162
Q

Wat zijn indicaties voor een longtransplantatie?

A

Indicaites voor een longtransplantatie zijn:
- Geïsoleerd longfalen
- 50% kans sterfte < 2 jaar
- 80% kans overleven 90 dagen na overleving
- Geen andere resterende reeële behandelingen

HC.7 - Falende longen

163
Q

Wat zijn contra indicaties voor een longtransplantatie?

A

Contra indicaties voor een longtransplantatie zijn:
- Maligniteit
- Dysfuncite andere organen
- Middelenabusus
- Ongecontroleerde infectie/stolling
- Over- of ondergewicht
- Niet revalidabel/ gebrek aan spiermassa
- Inadequate lifestyle / niet leerbaar
- Therapie ontrouw
- Psychise stoornis
- Geen communicatie mogelijk
- Ontbreken steunsysteem

HC.7 - Falende longen

164
Q

Wat is de Lung Allocation Score?

A

De Lung allocation score is bedacht om zo’n eerlijk mogelijke situatie te vinden waar de ziekste mensen eerder aan de beurt komen waarbij je rekening houd met de kans op overleven. >50 is een hoge score.

HC.7 - Falende longen

165
Q

Wat doet een ELVP?

A

Een ELVP is een manier waarop longen buiten het lichaam worden geperfundeerd en geventileerd. Hiermee kan je kijken of de longen geschikt zijn voor donatie.

HC.7 - Falende longen

166
Q

Op welke twee manieren kan een longtransplantatie gedaan worden?

A

Manieren longtransplantatie:
1 - Clamshell: borstbeen wordt doorgezaagd en je klapt het open
2 - Antrolaterale thoractomie: snee onder de borst en de ribben en daar snijden -> geeft minder complicaties en pijn

HC.7 - Falende longen

167
Q

Wat zijn de grootse redenen van overlijden kort na longtransplantie?

A

Kort na longtransplantatie zijn de grootste redenen voor overlijden infectie en afstoting.

HC.7 - Falende longen

168
Q

Wat zijn de grootste redenen van overlijden op lange termijn na transplantatie?

A

Op lange termijn na longtransplantatie zijn de grootste redenen voor overlijden de toxiciteit van medicatie en chronische afstoting.

HC.7 - Falende longen

169
Q

Wat zijn de belangrijkste interstitiële longziekten catogorieën?

A

De belangrijkste interstitiële longziekten catogoriëen zijn:
- Idiopatisch
- Autoimmuun
- Expositie

IC - Intergratiecollege week 11

170
Q

Wat zijn belangrijke zaken om uit te vragen bij een anamnese bij verdenking interstitiële longziekten?

A

Belangrijke zaken om uit te vragen bij een anamense bij verdenking van interstitiële longziekten zijn:
- Klachten buiten de long
- Beloop
- Familie anamnese
- Medicatie
- Blootstellin anamnese

IC - Intergratiecollege week 11

171
Q

Wat kan je horen bij fibrose als je luistert naar de longen?

A

Als je luistert naar de longen kan je bij fibrose crepitaties horen.

IC - Intergratiecollege week 11

172
Q

Wat zie je bij idiopatische longfibrose?

A

Bij idiopatische longfibrose zie je bindweefsel vorming in de longen zonder duidelijke oorzaken.

IC - Intergratiecollege week 11

173
Q

Bij welke interstitiële longziektes kan je granuloom vorming zien?

A

Granuloom vorming zie je bij sarcoidose en EAA.

IC - Intergratiecollege week 11