Week 11 Flashcards

1
Q

wat is de onderverdeling van interstitiële longziekten?

A
  1. interstitiële longziekten met bekende oorzaak, vooral reuma
  2. granulomateuze longziekten, bv duivenmelkers
  3. idiopatische longziekten, bv IPV
  4. zeldzame vormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar lokaliseren interstitiële longziekten?

A

het interstitium, het deel tussen epitheel van de alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar staat IPF voor en wat is kenmerkend?

A

idiopathische pulmonale fibrose, heeft progressieve kortademigheid, eventueel hoesten, crepitaties, clubbing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat voor afwijking is er bij IPV? en waardoor komt dat?

A

in de type II alveolaire pneumocyt (ATII), door bv ER-stress. de surfactant eiwitten lopen vast in het ER omdat het niet goed wordt gevouwen. andere oorzaak: telomerase afwijking –> DNA van ATII raakt beschadigd –> veroudering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de eerste fase van wondgenezing?

A

hemostase, er is lekking van plasma –> plaatjesaggregatie en stollingscascade –> hyaliene membranen + vasoconstrictie. hier zie je diffuse alveolaire schade (DAD), ook bij ARDS en AIP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de tweede fase van wondgenezing?

A

er is ontsteking of inflammatie, er is vasodilatatie, toename van vaatpermeabiliteit, chemotaxie, en cellulaire response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de derde fase van wondgenezing?

A

de wand gaat dicht: proliferatie, er is migratie van epitheelcellen, endotheelcellen zorgen voor angiogenesis en fibroblasten voor ECM-formatie. myofibroblasten contraheren –> wondranden naar elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de vierde fase van wondgenezing?

A

herstel en remodellering, beëindiging van ophoping fibroblasten en depositie collageen. gaat niet goed bij fibrose, de myofibroblasten blijven en er is meer contractie, meer matrix productie –> kleinere longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer is er een luchtwegobstructie?

A

bij FEV1/FVC < -1,64 SD of <70% van voorspeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer is er een restrictieve longfunctie?

A

bij TLC < -1,64 LLN of <80% van voorspeld. de FVC is verlaagd dus de FEV1/FVC ratio zal normaal/verhoogd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de Kroghfactor (KCO)?

A

maat voor diffusiecapaciteit van t membraan: de diffusiecapaciteit van de long (TLCO) gedeeld door het alveolaire oppervlak (Va)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de ademarbeid?

A

stromingsarbeid + elastische arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de elastische en stromingsarbeid bij fibrose? en wat doen mensen met fibrose dan?

A

elastische is hoger, stromings is normaal. met fibrose willen ze elastische lager maken door ondiep adem te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat gebeurt er bij restricitie met een extrinsieke oorzaak?

A

verlaging TLC, FEV1/VC gelijk, TLCO neemt af, KCO blijft gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn pneumoconiosen?

A

longaandoeningen door inademing hoge doseringen anorganische stoffen, vaak beroepsziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn mogelijke problemen door asbest?

A

benigne plaques: verdikte pleura, scherp afgegrensde verdichtingen, ontwikkelt niet tot kanker
benigne pleurale effusie: goedaardig pleuravocht
asbestose: fibrose door asbest, langs randen vd long, onderkant
mesothelioom: pleurakanker
longkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is berylliose

A

pneumoconiose door beryllium, geeft itt nodulaire afwijkingen fibrose granulomen, lijkt op sarcoïdose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is sarcoïdose?

A

idiopathische intersitiële longziekte, zeldzaam, systemisch mogelijk in alle organen: vergrote lymfeklieren, infiltraten in de longen, huidafwijkingen, erythema nodosum, oogontsteking, granuloom, nierstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is granuloom?

A

compacte verzameling ontstekingscellen in de long, vooral macrofagen met ring van lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is Löfgren’s syndroom?

A

sarcoïdose vooral in het voorjaar, vooral bij variaties in HLA-molecuul. dus afwijking antigeen presentatie, is acuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn kenmerken van Löfgren’s syndroom?

A
  • hilaire lymfadenopathie (vergrote lymfeklieren)
  • erythema nodosum (rode plekken)
  • arthritis
  • koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waar wordt naar gekeken bij een CT met afwijkingen?

A

de locatie: apicaal, basaal, diffuus, perifeer
het patroon: nodulair, reticulair, verhoogd of verlaagd

23
Q

wat zie je bij een ARDS (acute respiratoire distress syndroom)?

A

centrilobulaire schade in de secundaire lobuli. tree in bud beeld

24
Q

wat is extrinsieke allergische alveolitis (EAA), ookwel HP = hypersensitivity pneumonitis?

A

een allergisch proces doordat een antigeen wordt ingeademt waar diegene allergisch voor is

25
Q

wat is de histologische triade bij EAA?

A

cellulaire interstitiële pneumonitis (NSIP)
cellulaire bronchitis
granuloomvorming

26
Q

welke typen EAA zijn er?

A

acuut: < 6 maanden, pneumonie met granulomen op Xthorax, centrilobulaire nodules met airtrapping op HRCT, is reversibel
chronisch: > 6 maanden, risico op progressie, niet reversibel, dyspnoe, clubbing, crepitaties

27
Q

hoe ziet de DD van bronchiolitis mbv HRCT eruit?

A
  • tree in bud patroon: infectie, panbronchiolitis, folliculaire bronchiolitis
  • vaag begrensde centrilobulaire noduli: EAA, respiratoire bronchiolitis, RBIDL
  • verlaagde densiteit en airtrapping obliteratieve constrictieve bronchiolitis
  • consolidaties: organiserende pneumonie
28
Q

wat is cellulaire bronchiolitis?

A
  • acute: door infectie of inhalatie van toxische gassen
  • chronische: door lymfoïde hyperplasie, respiratoire bronchiolitis, inhalatie van allergenen, diffuse panbronchiolitis
29
Q

wat is fibrotische bronchiolitis?

A
  • obliteratieve (constrictieve): posttransplantatie, postinfecteus, RA
  • bronchiolitis obliterans, bij organiserende pneumonie: infectie, aspiratie, drugs, systeemziekten, idiopathisch
30
Q

wat is PEEP (positive end expiratory pressure)?

A

invasieve beademing waarbij de FRC stijgt

31
Q

waar zorgt de positieve druk bij PEEP voor?

A

dat er minder atelectase en intrapulmonaire shunting is

32
Q

waar zorgt drukbeademing voor?

A

dat de preload en LV afterload daalt

33
Q

wat is de cerebrale perfusiedruk?

A

gemiddelde arteriële druk - intracraniële druk

34
Q

wat kan je op een HRCT zien met een mediastinum window?

A

botstructuren

35
Q

wat kan je op een HRCT zien met long window

A

de verschillende dichtheden van longweefsel

36
Q

wat zie je bij AIP acute interstitiële pneumonie?

A

diffusie consolidaties en progressie naar fibrose

37
Q

wat zie je bij cryptogene organiserende pneumonie (COP)?

A

perifere en peribronchovasculaire consolidaties

38
Q

wat zie je bij UIP (IPF)

A

honeycombing, temporeel heterogeen interstitiële
fibrose en fibroblasten foci

39
Q

wat zie je bij non specifiek interstitiële pneumonie (NSIP)?

A

basale troebeling en tractie bronchiëctasieën

40
Q

wat is het pathologische ontstekingsbeeld van EAA (extrinsieke allergische alveolitis, HP, hypersensitivity pneumonitis)

A
  • cellulaire interstitiële pneumonie NSIP met veel lymfocyten
  • granulomen
  • cellulaire bronchitis
41
Q

wat zie je bij lichamelijk onderzoek bij EAA?

A

squeeks, ademgeruis over beide longen

42
Q

hoe wordt de diagnose gesteld bij EAA?

A

anamnese, CT-scan en BAL

43
Q

wat is BAL?

A

een spoeling van de longen waarbij bij EAA >20% lymfocytose in de bronchoalveolaire lavage

44
Q

waar staat IIP voor?

A

idiopathic interstitial pneumonia

45
Q

hoe is IPF te herkennen?

A

HRCT, spirometrie en pathologisch, er is dyspneu

46
Q

wat zijn kenmerken van sarcoïdose?

A

vergrote lymfeklieren;
infiltraten in de longen; huidafwijkingen; erythema
nodosum; en oogontstekingen. De Ca2+-
huishouding in botten en gewrichten kan van slag
raken, wat leidt tot nierstenen, granuloom

47
Q

hoe ontstaat sarcoïdose?

A

er is afwijking in type II alveolaire pneumocyten. er is ER-stress, eiwitten kunnen niet goed gevouwen worden (SP-A2, SP-C)
of door een afwijking in telomerase eiwit waardoor DNA sneller beschadigd raakt –> sneller veroudert

48
Q

waar kunnen crepitaties op wijzen?

A

interstitiële longaandoeningen, pneumonie of longoedeem

49
Q

waardoor ontstaat ronchi?

A

obstructie van geleidende luchtwegen, bv door stijve of verdikte bronchuswanden bij astma, COPD of bronchitis

50
Q

wanneer kan pleurawrijven optreden?

A

bij een longembolie of pleuritis

51
Q

wat heb je bij een cardiale oorzaak van dyspneu?

A

orthopneu, tachypneu; verhoogde CVD; derde
harttoon; klepgeruis; crepitaties; vochtige rhonchi

52
Q

wat heb je bij een pulmonale oorzaak van dyspneu

A

cyanose; tachypneu; hoesten; sputum; koorts;
longgrenzen; intrekkingen; gebruik
hulpademhalingsspieren; stridor; verlengd
expirium; piepen of brommen; rhonchi; demping
ademgeruis

53
Q

wat is een mesothelioom en wat zijn de symptomen?

A

is een carcinoom die de bekleding vd longen aantast, kenmerken: dyspneu; POB;
hoesten; gewichtsverlies en algehele vermoeidheid