Week 1- Zelfstudie opdrachten Flashcards

1
Q

Welke 3 soorten RNA zijn er en wat is hun functie? en hoeveel komen ze voor?

A

Op volgorde vaan hoeveelheid:

  1. messenger RNA code voor aminozuurvolgorde
  2. transfer RNA vertaald codon in mRNA naar aminozuur.
  3. rbosomaal RNA geeft structuur aan ribosoom en speelt rol bij de vorming van peptidebinding.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen een 5’ en een 3’ uiteinde?

A

Bij 3’ zit de OH-groep rechtstreeks aan de ring van het ribose.
Bij 5’ zit de OH-groep aan een zijtak (CH2) van de ring. Ook zit bij 5’vaak een fosfaatgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de N-terminus?

A

Het uiteinde met de vrije NH2-groep. Eiwitsynthese begint hier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de C-terminus?

A

Het uiteinde met de vrije COOH-groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een synonieme mutatie?

A

Er worden wel 1 of meerdere nucleotiden verandert, maar de aminozuurvolgorde blijft hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat betekent hetero-/homo-/hemizygotie?

A

heterozygotie= de twee allelen van een gen zijn verschillend.

homozygotie= de twee allelen van een gen zijn identiek (hetzij beide normaal, hetzij beide defect).

hemizygotie= er is van een allel maar 1 kopie beschikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een autosoom?

A

elk chromosoom dat geen geen geslachtschromosoom is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer noem je een erfelijke ziekte , genetische lethaal?

A

Wanneer een patiënt niet in staat is zich voort te planten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de Hardy-Weinberg relatie bij AR overervende ziekte?

A

het verband tussen genotype-frequentie en fenotype-frequentie in een populatie met random mating.

p2+ 2pq(dragers)+q2(patiënt)= 1

p= populatie-frequentie van gen met normale allel
q= populatie-frequentie van en met defect allel

met p+q=1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de Hardy-Weinberg relatie bij AD overervende ziekte?

A

p2(normaal)+ 2pq(patiënt)=1

bij AD overervende ziekte zijn homozygoot defecten niet levensvatbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe werkt X-gebonden recessieve overerving?

XLR

A

man is altijd hemizygoot.
vrouw kan homo- of heterozygoot zijn.

regels:

  1. alleen jongetjes kunnen ziek zijn.
  2. de ziekte gaat nooit van vader op zoon. Een vader geeft aan jongetjes altijd zijn Y-chromosoom door.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een ‘de novo mutatie’?

A

een mutatie in een individu die in geen van de ouders gevonden kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werkt Y-gebonden overerving?

A

de vaders zijn ziek, alle zonen hebben hetzelfde Y-gen gekregen dus alle broers en zoons zijn ook aangedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt mitochondriale overerving?

A

mtDNA is ontstaan door symbiose en de eiwitten die hiervan worden gemaakt zijn belangrijk voor de ademhalingsketen.

regels:

  1. alleen overdraagbaar via de moeder. (lijkt op XLR)
  2. Alle kinderen van een vrouwelijke patiënt zijn aangedaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly